Ga naar hoofdstuk: inleiding/index - 1/2  -3/4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9/10 - 11/12 - 13 -13/14 - 14/15 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19  - 20a - 20/22

22-25 - 23/24 - 25 - 25-30 - 26 -  27 - 28/29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35/36  

English: click here!

Numeri 20:14-22:1 Edom - slangen - Sihon & Og

DE EDOMIETEN WEIGEREN MOZES DE DOORTOCHT

Op hun tocht naar het Beloofde Land liep de route door het gebied van Edom. Tenminste, dat was het meest voor de hand liggende traject. Als ze door Edom zouden trekken zouden ze zo in het Beloofde Land zijn. Ze stonden er als het ware “voor de deur”.  In het gebied van Edom woonde het nageslacht van Ezau, de tweelingbroer van Jacob. Het was dus een broedervolk waarvan God gezegd had in Deut. 23:7 “U mag van de Edomiet geen afschuw hebben, want hij is uw broeder”.  Maar we weten wel dat het er alles behalve broederlijk toeging tussen die beiden.  Het was een conflictsituatie die zich al voor de geboorte van de tweeling openbaarde.

Israël ging voorzichtig te werk om doorgang door dat gebied te krijgen. Eerst legden ze uit dat Jahweh hen had bevrijd uit het slavenbestaan in Egypte en vervolgens beloofden ze:

“Wij zullen niet door akkers of wijngaarden trekken, en wij zullen geen water uit een put drinken. Wij zullen de koninklijke weg nemen, wij zullen niet naar rechts of naar links afwijken, totdat wij door uw gebied getrokken zijn. Wij zullen langs de hoofdweg trekken, en als wij van uw water drinken, dan betalen we u ervoor.”

Maar nee hoor, broer Edom wilde ze geen doorgang verlenen. Hij ging ze al vijandig met het zwaard tegemoet.  In hoofdstuk 21:4 lezen we dat het volk deze teleurstelling niet langer kon verdragen. Nu moest Israël om het hele gebergte van Seïr trekken. Deze gebeurtenis had nog gevolgen in de tijd van de Richteren. (Richteren 11)

AÄRON STERFT

Niet zolang nadat Mirjam stierf lezen we ook over het sterven van Aäron. Beiden behoorden ook tot de generatie die in de woestijn moest sterven en het Beloofde Land niet zouden binnengaan. Dit is ongetwijfeld een grote teleurstelling voor beiden geweest. Hier wordt ook nog aan toegevoegd dat hij bij het water van Meriba ongehoorzaam is geweest aan Gods  bevel. Aäron moet het hogepriesterschap overdragen aan zijn zoon Eleazar en Jahweh had deze overdracht helemaal  gearrangeerd.  Beiden moesten met Mozes de berg Hor opgaan en Aäron moest zijn hogepriesterlijke kleding uittrekken en moest dit zelf zijn zoon Eleazar aantrekken.  Daarna stierf Aäron op de berg Hor. In hoofdstuk 33:38 lezen we nog nadere gegevens over dit gebeuren:


Num. 33:38 Toen beklom de priester Aäron de berg Hor, op bevel van de HEERE, en hij stierf daar, in het veertigste jaar nadat de Israëlieten uit het land Egypte vertrokken waren, in de vijfde maand, op de eerste van de maand.


De Bijbel schrijft, zoals gebruikelijk in het eerste testament, dat Aäron tot zijn voorgeslacht werd vergaderd. Degenen die stierven gingen niet naar de hemel en het ligt voor de hand dat de gelovigen “in de schoot van Abraham” – hun voorvader – terechtkwamen, zoals we dat begrepen uit de onderwijzing van Yeshua. (Lukas 16:23) Er volgde een rouwperiode voor het volk van dertig dagen.

DE KOPEREN SLANG

Op de omweg die het volk Israël moest maken, was opnieuw een ernstig obstakel. Nu werd hen de weg versperd door Kaänitische koning Harad. Hij streed tegen hen en nam zelfs een aantal Israëlieten gevangen. We zien in dit alles dat Gods weg niet de gemakkelijkste weg is om tot het doel te komen. In deze situatie reageerde Mozes  vertrouwend op God met de bede: "Als U dit volk helemaal in mijn hand geeft, zal ik hun steden met de ban slaan.” Het woord “ban” heeft verschillende betekenissen. Hier wordt ermee bedoeld dat dit gebied onvoorwaardelijk aan God werd gewijd en dat de mensen gedood moesten worden. Het volk ging dapper mee in de strijd in tegenstelling tot de vorige generatie die geen strijd wilde. 

God zegende de strijd die ze moesten aangaan en zo werd dit gebied de naam Horma (= toewijding) gegeven.

Maar opnieuw zonk de moed Israël in de schoenen (sandalen). Die lange omweg, de strijd, gebrek aan brood en water, het werd hen teveel  en van steeds dat  manna waren ze intussen ook flauw. Weer werd er gemopperd dat ze beter in Egypte hadden kunnen blijven. Toen zond Jahweh als straf “vurige slangen” waardoor ze gebeten werden.  Paulus noemde dit “het verzoeken van Christus”  in 1 Kor. 10:9:

En laten wij Christus niet verzoeken, zoals ook sommigen van hen Hem verzocht hebben en door de slangen omgekomen zijn.

Nu is het heel gewoon dat er slangen leven in de woestijn. Blijkbaar heeft Jahweh zijn volk altijd beschermd voor dit gevaar, zoals Hij ook zorgde voor hun levensonderhoud. 

De kleding en de schoenen waren niet versleten tijdens de reis.  Maar in plaats van bescherming voor ongedierte lezen we hier  dat God de slangen stuurde als oordeel.

Tegelijk met die straf gaf Jahweh ook een middel tot redding. Mozes moest een paal oprichten met een  koperen slang daarop. Misschien denk je, net als ik, waarom een slang om naar op te kijken….. ? De verhoging van de slang beeldde in feite zijn vernedering, zijn oordeel en tenslotte zijn ondergang uit.

In Johannes 3:14 staat: En zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

Dit kreeg  pas de volle betekenis voor degenen die later moesten leren opzien naar het kruis waaraan Yeshua terechtgesteld werd. Yeshua  werd bij uitstek tot zonde gemaakt, zoals de slang het beeld van de zonde is.  Zo vol van het diepste kwaad waarmee de slang in de Hof van Eden kwam, zo vuil en vol van kwaad werd Yeshua in Gods ogen toen Hem, als smetteloos Lam, de zonden werden  toegerekend om zondaars van de eeuwige dood te redden.  Door Zijn vernedering werd de macht van de slang verbroken en dat wilde het beeld van de slang op de paal aan Israël duidelijk maken. De slang was doorstoken op de paal. Uit de vernedering van Yeshua vloeide uiteindelijk Zijn ultieme verhoging voort:

Filippenzen 2: 8 en 9  En in gedaante als een mens bevonden, heeft Hij Zichzelf vernederd en is gehoorzaam geworden, tot de dood, ja, tot de kruisdood. Daarom heeft God Hem ook bovenmate verhoogd en heeft Hem EEN NAAM GESCHONKEN BOVEN ALLE NAAM.

 Dit konden de Israëlieten in de woestijn nog niet begrijpen. Maar degenen die toen in geloof opkeken naar de slang, zoals God gebood, werden genezen en gered van de dood.  Het kijken naar de koperen slang was Israëls bescherming tegen de gevolgen van oordeel.

VERSCHILLENDE TOCHTEN VAN HET VOLK ISRAËL

In de verzen 10 tot en met 20 van Numeri 21 worden verschillende plaatsen genoemd, waar het volk langs kwam op de grote jarenlang durende omweg die ze moesten maken. Je ziet op de kaart - bovenaan de pagina - een lus, wat de omvang van die extra reistijd aangeeft. We lezen over Oboth, Abarim, Zered, de rivier de Arnon, Waheb, Sufa, Beër, Mattana, Bamoth en de berg Pisga.

ISRAËL VERSLAAT SIHON EN OG

Nu trok het volk noordwaarts;  Sihon, de koning van de Amorieten wilde hen ook niet door zijn gebied laten trekken, ofschoon ze met een vredesvoorstel waren gekomen:

Wij zullen niet afwijken door akkers of wijngaarden. Wij zullen het water uit de putten niet drinken. Wij zullen langs de koninklijke weg gaan, totdat wij uw gebied doorgetrokken zijn.

(Numeri 21:22)

Als het dan niet goedschiks kon, moest het maar kwaadschiks. De les van de slangen had het volk opnieuw gemotiveerd om de weg te vervolgen in vertrouwen op Jahweh en de strijd aan te gaan. In deze gebieden woonden de Enakieten, hetgeen één van de redenen was die  de vorige generatie weerhield om de strijd aan te gaan. Dat wordt geïllustreerd door wat Mozes in Deut. 3:11 zegt over de afmetingen van het bed van de koning:

Koning Og van Basan was de laatste van de Refaïeten. Zijn bed, dat wordt bewaard in Rabba, een Ammonitische stad, was van ijzer en was ruim vier meter lang en bijna twee meter breed.

De Refaïeten waren reuzen. De koning van Sihon wordt dan ook verslagen en ook Og, de koning van Basan. Het grondgebied behoorde sindsdien toe aan Israël, de huidige Golan hoogte. Het was absoluut  een grandioze overwinning die Jahweh hen gaf. Dat waren de reuzen waarvan 10 van de 12 verspieders hadden gezegd:

“Wij waren in onze eigen ogen als sprinkhanen, en zo waren wij ook in hun ogen.” Numeri 13:33

In dit schriftgedeelte staan enkele liederen/gedichten geciteerd uit de heidenwereld. Wie daarover meer wil weten kan dit lezen aan het eind van een studie van Ariël Berkowitz

Numeri 22:1 Daarna braken de Israëlieten op en sloegen hun kamp op in de vlakten van Moab, aan deze zijde van de Jordaan, ter hoogte van Jericho.

Dit bijbelgedeelte illustreert de moeizame weg die het volk Israël met vallen en opstaan moest gaan om het doel “het Beloofde Land” te bereiken. Ook wij gaan een weg waarop we moeiten, tegenslagen en tegenwerking ontmoeten, maar waarin we ook de machtige hand van Jahweh herkennen. Het is van doorslaggevend belang om Jahweh te vertrouwen en Zijn doel voor ogen te houden.

1 Korinthe 10:11 Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.