To translate this website in different languages click here.
Psalm 7 de antichrist in de psalmen
In het begin van deze psalm is sprake van Cusj, de Benjaminiet die David vloekte. Deze vermelding doet sterk denken aan wat David heeft ervaren op zijn vlucht voor Absalom, toen Simeï hem onderweg vervloekte.
Ook Simeï was een Benjaminiet en familie van Saul. (2 Sam. 16:5). In vers 11 van 2 Samuël 16 zegt David: “Ja, laat hem vervloeken, want de HEERE heeft tegen hem gezegd: Vervloek David, en wie zou dan zeggen: Waarom hebt u dat gedaan?" Dat doet sterk denken aan wat David in Psalm 7:5 en 6 zegt: “als ik iemand kwaad vergolden heb die vrede met mij had dan mag de vijand mij vervolgen, achterhalen.”
Het is een goede zaak om – als we vervolgd worden – eerst na te gaan of we zelf zuiver in het conflict staan. David zegt dat ook in Psalm 139: 23 en 24
Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.
Gelukkig was David oprecht in deze zaak. En toen mocht hij daarvan ook zeker zijn. Dit mag ook de houding van het overblijfsel van Israël zijn. Deze psalm is profetisch bedoeld. Het is de geest van de antichrist die de aanval tegen de gelovigen inzet. We merken dat in de overgang van enkelvoud naar meervoud in de verzen 2 en 3: “redt mij van mijn vervolgers” ,”zij verscheuren mijn ziel”, “zij slepen mij weg”. Het gaat nu niet meer om Cush in het bijzonder, maar om de antichristelijke macht.
Nu kan hij zonder schromen de vloek over zijn vijanden uitspreken. Uit vers 5 blijkt dat de vijanden David zonder reden hebben gehaat. Dat herkennen we in een uitspraak van onze Messias en dat is gericht tegen de antimessias. Yeshua zei in Johannes 15: 25 Zij hebben mij zonder reden gehaat. Het gaat hier om een macht die tegenover Yeshua staat, een antichristelijke macht.
Het is duidelijk dat de antichrist hier in beeld is, en, zoals gemanifesteerd in de tweede helft van Daniëls zeventigste week, wanneer hij zijn masker zal hebben weggegooid en naar voren kwam geopenbaard in al zijn afschuwelijkheid.
Daniël 9: 26 Na de tweeënzestig weken zal de Messias uitgeroeid worden, maar het zal niet voor Hemzelf zijn.
De vijand die benauwt, verscheurt, vervolgt, achterhaalt en vertrapt doet het overblijfsel uitroepen: “Sta op Heer in Uw toorn, doe mij recht Heer. “ “HEERE, mijn God, tot U neem ik de toevlucht, verlos mij van al mijn vervolgers en red mij.” (vers 2)
Het is de benauwdheid van Jacob. Maar als de vijanden zich samenspannen en zich gereedmaken is het God “die Zijn zwaard zal scherpen, Zijn boog spannen, en aanleggen. Hij heeft dodelijke wapens voor Zich gereedgemaakt, Hij richt Zijn pijlen op de felle achtervolgers.” (vers 13)
We vieren binnenkort het Purim feest. We lezen daar hoe Haman als Agagiet van Amalek de strijd aanbond tegen Israël. Hier zien we heel duidelijk hoe God met de vijand afrekent. Haman kwam aan de galg te hangen die voor Mordechai bestemd was, nadat hij Mordechai eerst de koninklijke eer moest bewijzen, die hij voor zichzelf bestemd had. Zo gaat God met de antichrist te werk.
Psalm 7: 16 Hij heeft een kuil gedolven en die uitgegraven, maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft. 17 Zijn moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren, zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
We begonnen met de vergelijking met Simeï, die David had uitgescholden, vervloekt en vernederd. David is een beeld van Yeshua in de strijd. Maar Salomo is een beeld van de komende Vredevorst die afrekent met de vijanden van Yeshua en het volk van God. We lezen hoe Salomo afrekende met Simeï, zoals onze Messias ook recht zal verschaffen aan allen die zijn geliefden hebben kwaad gedaan:
1 Koningen 2: 44 Verder zei de koning tegen Simeï: Ú weet al het kwaad – waar uw hart weet van heeft – dat u mijn vader David aangedaan hebt. Daarom heeft de HEERE uw kwaad op uw hoofd doen terugkeren.
45 Maar koning Salomo is gezegend, en de troon van David zal voor het aangezicht van de HEERE voor eeuwig zeker zijn.
46 En de koning gaf Benaja, de zoon van Jojada, bevel en hij ging naar buiten en stak hem neer, zodat hij stierf. Zo werd het koningschap in de hand van Salomo bevestigd.
Zo eindigt Psalm 7 dan ook met het oordeel dat Yeshua de Messias aan het einde van deze bedeling zal uitvoeren:
16 Hij (de antichrist) heeft een kuil gedolven en die uitgegraven, maar hij is gevallen in het graf dat hij zelf gemaakt heeft.
17 Zijn moeite zal op zijn eigen hoofd terugkeren, zijn geweld op zijn eigen schedel neerdalen.
18 Ik zal de HEERE loven om Zijn gerechtigheid, en voor de Naam van de HEERE, de Allerhoogste, psalmen zingen.
Ida