English: click here!

Psalm 52 - Ondergang van de geweldenaar

Ondergang van de geweldenaar

Net zo als in de vijftigste psalm wordt ook in deze psalm de antichrist schuldig gesteld en dit zal ongetwijfeld gebeuren op de klacht van het overblijfsel. De antichrist van deze psalm is een uitvergroting van de Edomiet Doëg.

Even een korte weergave van de aanleiding van deze psalm (zie 1 Samuël 22:9-23).

David werd door Saul gezocht en toen hij voor de koning op de vlucht was kwam hij bij de priester Achimelecht te Nob, om hem om brood en een zwaard te vragen. Doëg was daar juist aanwezig, en verraadde de voortvluchtige David aan Saul. De koning veroordeelde Achimelech met al de priesters die bij hem waren ter dood. De Israëlische soldaten weigerden echter een priesterfamilie te doden, zodat de Edomiet Doëg dit uiteindelijk eigenhandig deed en Achimelech, 84 andere priesters, de rest van de bevolking en de veestapel van Nob doodde.

David schreef in psalm 52, "toen Doëg, de Edomiet, gekomen was en aan Saul bekendgemaakt en tegen hem gezegd had: David is gekomen in het huis van Achimelech." (vers 2) Uit deze psalm blijkt dat Doëg een rijke en machtige man was, die God niet vreesde, maar op zijn grote rijkdom vertrouwde.


Psalm 52:3-7 Waarom beroemt u zich op het kwaad, geweldenaar? Gods goedertierenheid duurt toch de hele dag!  Uw tong bedenkt enkel schadelijke dingen, als een geslepen scheermes dat bedrieglijk werkt. U hebt het kwaad lief boven het goede, de leugen boven het spreken van recht. U hebt lief alle verslindende woorden en een tong vol bedrog.  Maar God zal u voor altijd afbreken; Hij zal u grijpen en wegrukken uit de tent.

David vraagt: “Waarom beroemt u zich op het kwaad, geweldenaar?”

Is dit niet wat Doëg deed? Hij schepte op over zijn onheil - zijn slechte plannen. Hij pochte bij Saul dat hij de situatie kende en gebruikte Sauls krankzinnige haat tegen David om onschuldige en godvruchtige levens te vermoorden.
We zien dus in het verhaal van Doëg het karakter van de antichrist. Alle ingrediënten zijn aanwezig: vijandschap, trots, leugen en bedrog, moorddadig, corruptie. Kortom hij vreest God niet. Deze manier van handelen kunnen we verwachten als de antichrist regeert. Veel mensen zullen hem naar de mond praten uit vrees voor hun leven. Hij is de “zoon van het verderf” de “mens van de zonde”.

Doëg is de opzichter, de opperherder van de herders van Saul. Doëg is daarom een beeld van de antichrist, de valse herder van Israël. Hij is de herder van niets, die de kudde in de steek laat (Zacharia 11:17a). Hij staat in scherp contrast met David, die een beeld is van de “Zoon van David”, Hij is “de goede Herder”, “de grote Herder” en “de Opperherder”, Hij is het Die Zijn leven voor Zijn schapen geeft (Johannes 10:11-15; Hebreeën 13:20; 1 Petrus 5:4).

Doëg is een Edomiet. Hij is een duidelijk voorbeeld van de antichrist. Hij is dan ook, net als een andere Edomiet: Herodes.

De bijbelse profetieën (Obadja) noemen de nazaten van Ezau Edomieten. Zijn nazaten en die van zijn kleinzoon Amalek worden beschreven als de ergste en gevaarlijkste vijanden van Israël, van wie de invloed en tegenstand zou voortduren van generatie op generatie. (Exodus 17:16) Net zo als de koning, die Yeshua bij zijn geboorte al wilde vermoorden: Herodes Agrippa, Hij was een Edomiet, Hij was  (Handelingen 12:21-23), bij uitstek een beeld van de antichrist, want hij liet zich als God vereren. En juist op dat moment grijpt God in. Dat zal ook het moment zijn waarop God ingrijpt bij de antichrist en hem doden zal met de adem van Zijn mond. (2 Thessalonicenzen 2:8)

De Edomieten zijn het nageslacht van Ezau, die zich altijd vijandig en verraderlijk hebben opgesteld tegen hun broedervolk Israël. In Obadja, dat slechts één hoofdstuk telt, lezen we over de trots van Edom, maar ook hoe weinig hij zich als een “broeder” betoonde. Integendeel hij sloot zich aan bij de vijanden van Israël. Dit volk staat vanaf het prilste begin, de zwangerschap van Rebekka, vijandig tegenover Jacob, die door God was uitverkoren. Het behoort tot het onkruidzaad dat een vijand ’s nachts tussen de tarwe had gestrooid. Dit is te lezen in Mattheüs 13:24-30. Er ligt een zwaar oordeel over Edom, waaraan slechts te ontkomen is door het bloed van Yeshua.

Even een stukje uit Obadja zoals beschreven in de Basisbijbel.

11 Vreemden namen Israëls leger gevangen.  Buitenlanders drongen de poorten van de stad binnen. Ze lootten over het lot van Jeruzalem. En jij (Edom) sloot je aan bij de vijanden van je broer Israël! 12 Je kwam niet voor hem op. Nee, je was blij over de ellende van je broer. Je was blij toen de Judeeërs werden meegenomen. Je had een grote mond toen zij in nood waren. 13 Toen mijn volk overwonnen werd, viel jij de poorten van de stad van mijn volk binnen. Je hebt niet geprobeerd om te helpen. Nee, je probeerde een deel van de buit mee te roven! 14 Op de wegen vermoordde je de vluchtelingen. Je leverde ontsnapte mensen uit aan de vijand. Maar dat had je allemaal beter niet kunnen doen! 15 Want de dag komt eraan dat de Heer alle volken gaat oordelen. Wat jij gedaan hebt, zal dan met jou worden gedaan. Je zal je verdiende straf krijgen.

 

Obadja 1:18b HSV en het huis van Ezau zal tot stoppels worden; zij zullen tegen hen ontbranden en hen verslinden, zodat er geen ontkomene zal zijn voor het huis van Ezau, want de HEERE heeft gesproken!

Het oordeel in Obadja uitgesproken komt overeen met het oordeel beschreven in Psalm 52.

Psalm 52:7-9 Maar God zal u voor altijd afbreken; Hij zal u grijpen en wegrukken uit de tent,  De rechtvaardigen zullen het zien en ontzag hebben; zij zullen om hem lachen en zeggen:  Zie, de man die God niet tot zijn kracht maakte, maar op zijn grote rijkdom vertrouwde; hij was sterk geworden door zijn schadelijk handelen.

We zien de tegenstelling tussen het antichristelijk rijk en het Koninkrijk van God: het gelovig overblijfsel. Een tegenstelling die, naarmate het Koninkrijk van God dichterbij komt, steeds duidelijker zichtbaar wordt. Die tegenstelling is nodig voor het op handen zijnde oordeel. Dit wordt uitgedrukt in:

Openbaring 22:11 Wie onrecht doet, laat hij nog meer onrecht doen. En wie vuil is, laat hij nog vuiler worden. En wie rechtvaardig is, laat hij nog meer gerechtvaardigd worden. En wie heilig is, laat hij nog meer geheiligd worden.

David rekent zich in deze psalm bij degenen die nog meer gerechtvaardigd worden. Laten we hem in zijn getuigenis navolgen tot blijdschap van God de Vader:

Psalm 52:10-11 Maar ik zal zijn als een bladerrijke olijfboom in het huis van God; ik vertrouw op Gods goedertierenheid, eeuwig en altijd.  Ik zal U voor eeuwig loven, om wat U gedaan hebt; Ik zal Uw Naam verwachten, want die is voor Uw gunstelingen goed.

Ida