English & other languages: click here!
Leviticus 25 - Jeremia 32:6-27 Parasha Behar
Parashat Behar met Robert Berns - Serie: Leerhuis Radio Israel Parasha
Te beluisteren met deze link.
Enkele opmerkingen/vragen vooraf:
We hebben deze uitzending enkele malen beluisterd. Het is goed dat het onderwerp met zoveel Bijbelteksten is onderbouwd. De hoeveelheid tekst is voor ons moeilijk in één keer te verwerken. Ik heb het althans nodig om tussen de zinnen door erover na te denken en de Bijbel erover op te slaan. We hadden moeite om het 'te pakken'. Het zou fijn zijn om met elkaar hierover door te praten. Ook zou het mooi zijn als er iemand was die hiervan een tijdlijn zou kunnen tekenen.
Enkele vragen die bij me opkwamen:
Staat het in de Bijbel dat op Bazuinendag (Jom Teruah) de regeringsjaren van de koning geteld worden?
Was het niet zo dat op Bazuinendag de vrijlating per 1 Aviv werd aangekondigd?
Het lijkt me niet juist om Bazuinendag (Jom Teruah) nieuwjaar te noemen.
Het verwonderde me dat Pesach (Pascha) niet meer gevierd werd sinds de zalving van koning Saul, tot het koningschap van Josia.
Jeremia 32:16 Ik bad tot de HEERE, nadat ik de koopbrief aan Baruch, de zoon van Neria, had gegeven: 17. Ach, Heere HEERE! Zie, Ú hebt de hemel en de aarde gemaakt door Uw grote kracht en door Uw uitgestrekte arm. Niets is voor U te wonderlijk. 18. U, Die goedertierenheid bewijst aan duizenden, Die de ongerechtigheid van de vaderen vergeldt in de schoot van hun kinderen na hen, U, grote, machtige God – HEERE van de legermachten is Zijn Naam – 19. groot van raad en machtig van daad (want Uw ogen zijn open over alle wegen van de mensenkinderen, om eenieder te geven overeenkomstig zijn wegen en overeenkomstig de vrucht van zijn daden), 20. U, Die tekenen en wonderen verricht hebt in het land Egypte tot op deze dag, in Israël en onder de andere mensen, en U hebt Uzelf een Naam gemaakt, zoals het heden ten dage is. 21. U leidde Uw volk Israël uit het land Egypte, met tekenen en met wonderen, met sterke hand, met uitgestrekte arm en grote ontzagwekkende daden. 22. U gaf hun dit land, dat U hun vaderen gezworen had hun te zullen geven, een land dat overvloeit van melk en honing. 23. Zij kwamen en namen het in bezit, maar zij hebben niet geluisterd naar Uw stem en hebben niet volgens Uw wet gewandeld. Alles wat U hun geboden had om te doen, hebben zij niet gedaan. Daarom hebt U al dit onheil over hen doen afroepen. 24. Zie de belegeringsdammen! Zij zijn bij de stad gekomen om haar in te nemen, en de stad is, vanwege het zwaard, de honger en de pest, in de hand van de Chaldeeën gegeven, die tegen haar strijden. Wat U gesproken hebt, is gebeurd. En zie, U ziet het. 25. Toch hebt U Zelf tegen mij gezegd, Heere HEERE: Koop voor uzelf die akker voor geld en laat het door getuigen bevestigen. De stad is echter in de hand van de Chaldeeën gegeven. 26. Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia: 27. Zie, Ik ben de HEERE, de God van alle vlees. Zou ook maar iets voor Mij te wonderlijk zijn? 4:46
Wanneer ontvangt Jeremia deze woorden? In de voorafgaande verzen lezen we – Jeremia 32:1 en 3 – het woord dat van de HEERE kwam in het 10e jaar van Zedekia, de koning van Juda. Dit jaar was het 18e jaar van Nebukadnezar, toen lag het leger van Babel om Jeruzalem en de profeet Jeremia was opgesloten in de gevangenhof, die aan het paleis van de koning van Juda verbonden was, waar Zedekia de koning van Juda hem opgesloten had, onder de beschuldiging “waarom profeteert gij ‘Zo zegt de HEERE, zie ik geef deze stad in de macht van de koning van Babel, zodat hij haar innemen zal’. “ Ondanks de indringende boodschap van Jeremia luisterde de koning en het volk niet, naar de terechtwijzigingen, vervolgens is de profetie van Jeremia in het 18e jaar van Nebukadnezar , het sabbatsjaar, uitgekomen. 5:43
In Jeremia 52:28 lezen we dit:
Jeremia 52:28 Dit is het volk dat Nebukadrezar in ballingschap heeft gevoerd: in het zevende jaar drieduizend drieëntwintig Judeeërs, (eerste golf) 29. in het achttiende regeringsjaar van Nebukadrezar achthonderdtweeëndertig personen uit Jeruzalem. (tweede golf) 30. In het drieëntwintigste regeringsjaar van Nebukadrezar voerde Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, van de Judeeërs zevenhonderdvijfenveertig personen in ballingschap. Alle personen bij elkaar: vierduizend zeshonderd. (derde golf)
In die moeilijke omstandigheden van de tuchtiging verliet Hij Zijn volk niet.
9:25 – De parasha heeft maar een enkel hoofdstuk: Leviticus 25. Maar het belang is groot. Het je houden aan de jubel- en sabbatsjaren moest het levensritme en de onderlinge verhoudingen doorslaggevend bepalen. In de voorgaande jaren is in de parasha besprekingen al het nodige uiteen gezet. De studies zijn overigens nog steeds op deze website te beluisteren. De verbinding tussen Leviticus 25 en Ezechiël 40:1-2 is echter nog niet aan bod gekomen. Er staat in Ezechiël 40:
10:04
Ezechiël 40:1 In het 25ste jaar van onze ballingschap aanvang van het jaar op de 10e der maand in het veertiende jaar nadat de stad was gevallen – op diezelfde dag was de hand des Heren op mij en Hij bracht mij daarheen. 2. De gezichten Gods brachten mij naar het land van Israël en zette mij neer op een zeer hoge berg, daarop was iets als een stad gebouwd aan de zuidzijde.
In welk jaar vangt het jaar aan op de 10e van de maand. Dat lezen we in deze parasha in Lev. 25 v.a. vers 8-13.
Leviticus 25:8 Verder moet u voor uzelf zeven sabbatsjaren tellen, zeven keer zeven jaar, zodat de perioden van de zeven sabbatsjaren negenenveertig jaar voor u zijn. 9. Dan moet u in de zevende maand, op de tiende dag van de maand, bazuingeschal laten klinken. Op de Verzoendag moet u de bazuin in heel uw land laten klinken. 10. U moet het vijftigste jaar heiligen en vrijlating in het land uitroepen voor alle bewoners ervan. Het is jubeljaar voor u: ieder zal terugkeren naar zijn eigen bezit en ieder zal terugkeren naar zijn familie. 11. Elk vijftigste jaar moet jubeljaar voor u zijn. U mag dan niet zaaien, niet oogsten wat er na uw laatste oogst nog opkomt, en de druiven van uw ongesnoeide wijnstok mag u niet plukken, 12. want het is jubeljaar. Het moet heilig voor u zijn. U mag van de akker eten wat hij uit zichzelf opbrengt. 13. In dit jubeljaar mag u terugkeren, ieder naar zijn eigen bezit.
De eerste dag van het religieuze jaar is 1 Aviv
Ex. 12.2 en ook Ez. 29:17.
Een half jaar later op de 1e Tishri Jom Terua, de dag van het bazuingeschal , vangt het jaar aan waarop de regeringsjaren van de koning geteld werden. Echter in het jubeljaar ging men op de 10e Tishri, de zevende maand rond met de bazuin. Op de 10e van de zevende maand is Jom HaKapoeriem, dat is de enige dag in 49 jaar waarop de grote bazuin en de laatste bazuin op één en dezelfde dag in het gehele land gehoord moest worden. Op Jom Hakapoerim in een jubeljaar werden de schulden ingelost en keerde je terug naar je erfdeel en je familiebezit. Alle verhoudingen werden dan hersteld. Jubeljaren en sabbatsjaren telt men zoals in de omertelling. Zeven volle weken of sabbatten en de dag na de zevende volle sabbat, de vijftigste dag is dan Shavuot. Het feest der weken: Pinksteren. De 50ste dag was tevens dag 1 van de nieuwe week, waarna men doorging met het tellen van de dagen tot de wekelijkse sabbat. (13.02) Zo ook met het 50ste jaar het jubeljaar. Het 50ste jaar is tegelijkertijd het eerste jaar weer van de zevenjarige cyclus tot het sabbatsjaar de shemita. Zodat tussen twee opeenvolgende jubeljaren een periode van 49 jaar gerekend wordt.
Het bijzondere uitzonderlijke van Ezechiël 40 vs 1 en 2 is dat het onomstotelijk een jubeljaar aanduidt. Bedenk daarbij dat wanneer je één jubeljaar exact kunt vastleggen, dat je daarmee de hele reeks die volgt , maar ook de voorafgaande jubeljaren exact kan aangeven. Ezechiël 40 koppelt twee unieke gebeurtenissen in de geschiedenis op exacte wijze aan een jubeljaar, namelijk het 25ste jaar van de ballingschap, de ballingschap van Juda, o.a. Daniël en zijn vrienden, begon in de maand Adar , de lente van het jaar 586 BCE Vijfentwintig jaar later is het jaar 571 voor Chr. en het veertiende jaar nadat de stad Jeruzalem was verwoest (14.16) DIEZELFDE DAG 587 v Chr. belegerd en 2½ jaar later door vuur verwoest. 585 het veertiende jaar is dan 571-570 vChr. Ezechïël reikt nog een derde bewijs aan dat 571/570 een jubeljaar is. Zo luidt Ezechiël 1:1-3
Ezechiël 1:1 In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde van de maand, toen ik te midden van de ballingen aan de rivier de Kebar was, gebeurde het dat de hemel geopend werd en ik visioenen van God kreeg te zien. 2. Op de vijfde van de maand – het was het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojachin – 3. kwam het woord van de HEERE uitdrukkelijk tot Ezechiël, de zoon van Buzi, de priester, in het land van de Chaldeeën bij de rivier de Kebar, en de hand van de HEERE was daar op hem.
Jojachin werd in 595/594 vijf jaar daarvoor gevangen gezet. Het vijfde jaar van de ballingschap is daarmee 590/589 v.Chr. Ezechiël 1 noemt dit tevens het dertigste jaar. Voor Ezechiël spreekt het vanzelf om te rekenen met de jaren van de jubeljaar perioden zoals in de omertelling. De dertigste dag in de omer in de vijfde sabbatsweek op de tweede dag. Het is van de profetie van Jeremia dat de Here de sabbatsjaren en jubeljaren aan het land vergoedde en profeteerde daar ook zelf over. Zoals Ezechiël 20. Van het dertigste jaar tot het jubeljaar is vijftigste jaar zijn nog twintig jaren. Tellen we 20 jaar op bij het vijfde jaar van de ballingschap, dan komen we op het 25ste jaar dat Ezechiël 40:1 noemt. Het 25ste jaar van onze ballingschap: het Jubeljaar. Daarmee werd Ezechiël 1:1 en 40:1 het jaar 571-570 vChr. onweerlegbaar aftelpunt daarmee stel je voor de hele reeks van jubeljaren en sabbatjaren vast. Vervolgens kunnen daarmee de historische gebeurtenissen een meer Bijbels kader krijgen. We zullen daarvan sprekende voorbeelden geven, maar eerst een jubellied uit Jesaja 12. 19.40
Jeremia 32:22 U gaf hun dit land, dat U hun vaderen gezworen had hun te zullen geven, een land dat overvloeit van melk en honing. 23. Zij kwamen en namen het in bezit, maar zij hebben niet geluisterd naar Uw stem en hebben niet volgens Uw wet gewandeld. Alles wat U hun geboden had om te doen, hebben zij niet gedaan. Daarom hebt U al dit onheil over hen doen afroepen.
U hoort het goed: ze deden niets van wat God hen geboden had. Omdat zij zich niet aan Zijn verbond gehouden hebben, kwam de wraak van het verbond over hen:
Lev. 26:25 want de HEERE blijft wel getrouw aan het verbond, Zijn volk ten goede. Daarom werd het volk – eerst de Israëlieten van het tienstammenrijk – en daarna de Judeeërs uit het Land van Melk en Honing verbannen en verstrooid onder alle volken.
In het haftara gedeelte kondigt Jeremia aan dat zij allen in gevangenschap zullen gaan en dat het land 70 jaar braak zal liggen, zodat het de sabbats- en jubeljaren vergoed zal krijgen. Waarom? Omdat de Israëlieten de centrale voorschriften nooit in acht hebben genomen. In het eerste jaar van Nebukadnezar had Jeremia in hoofdstuk 25 vanaf vers 5 moeten profeteren: “Bekeer u toch, een ieder van zijn boze werken.” Jeremia 25:5-14
Jeremia 25:5 Ze zeiden: Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg en van uw slechte daden. Dan zult u eeuw uit en eeuw in blijven wonen in het land dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft. 6. Ga niet achter andere goden aan om die te dienen en u voor hen neer te buigen. Verwek Mij niet tot toorn door het werk van uw handen, dan zal Ik u geen kwaad doen. 7. Maar u hebt naar Mij niet geluisterd, spreekt de HEERE, zodat u Mij tot toorn verwekte met het werk van uw handen, uzelf ten kwade. 8. Daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten: Omdat u niet naar Mijn woorden hebt geluisterd, 9. zie, Ik ga een boodschap zenden en Ik zal alle geslachten uit het noorden halen, spreekt de HEERE, en ook een boodschap zenden naar Nebukadrezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Ik zal hen over dit land brengen, over zijn inwoners en over al deze volken rondom. Ik zal hen slaan met de ban en hen stellen tot een verschrikking, tot een aanfluiting, en tot eeuwige puinhopen. 10. Ik zal uit hun midden doen verdwijnen de stem van de vreugde, de stem van de blijdschap, de stem van de bruidegom en de stem van de bruid, het geluid van de molenstenen en het licht van de lamp. 11. Dan zal heel dit land worden tot een puinhoop, tot een verschrikking. Deze volken zullen de koning van Babel zeventig jaar dienen. 12. Maar het zal gebeuren wanneer de zeventig jaar voorbij zijn, dat Ik de koning van Babel en dat volk – spreekt de HEERE – hun ongerechtigheid zal vergelden, en ook het land van de Chaldeeën en Ik zal dat maken tot eeuwige woestenijen. 13. Ik zal over dat land al de woorden brengen die Ik daarover gesproken heb, al wat in dit boek geschreven is, wat Jeremia geprofeteerd heeft over al deze volken. 14. Want vele volken en grote koningen zullen zich door hen laten dienen. Zo zal Ik hun naar hun daden en naar het werk van hun handen vergelden.
Waarom precies 70 jaar? De 70 jaar waren exact de jubel- en sabbatsjaren die niet als zodanig gevierd waren. Dat hing af van het feit de Isrëlieten de HERE als hun Koning verworpen hadden en daarmee ook Zijn koninklijke vastgestelde tijden. Dat was vanaf het jaar 1052 voor Chr. het jaar waarin Samuel Saul als koning zalfde. Dat lezen we in Samuel 8 vanaf vers 6
1 Samuel 8:6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons leiding te geven, was dit woord kwalijk in de ogen van Samuel. En Samuel bad tot de HEERE. 7. Maar de HEERE zei tegen Samuel: Geef gehoor aan de stem van het volk in alles wat zij tegen u zeggen; want zij hebben ú niet verworpen, maar Míj hebben zij verworpen, dat Ik geen Koning over hen zou zijn. 8. Overeenkomstig alles wat zij Mij aangedaan hebben, vanaf de dag dat Ik hen uit Egypte geleid heb tot deze dag toe, door Mij te verlaten en andere goden te dienen, doen zij nu ook u aan.
Het dienen van andere goden leidde ertoe dat de Israëlieten het heiligen van de sabbatten niet langer serieus namen. De constatering in 2 Kronieken 35 vanaf vers 18 is dramatisch en schokkend:
2 Kronieken 35:18 Een Pascha zoals dit was in Israël niet meer gehouden, vanaf de tijd van de profeet Samuel. En geen van Israëls koningen heeft het Pascha gehouden, zoals Josia nu hield met de priesters en de Levieten, en heel Juda en Israël dat daar aangetroffen werd, en de inwoners van Jeruzalem.
Dit Pascha werd in het achttiende jaar van het koningschap van Josia gehouden.
Geen der koningen lazen we. Dus in de dagen van Saul en de nadagen van Samuël – de zalving van Saul is het aftelpunt 25:47 – het herstel van het verbond in de dagen van koning Josia vormde de afsluiting van die periode van ongehoorzaamheid van alle voorschriften. Josia trachtte met alle toewijding het verbond te herstellen. Maar het bleek uiteindelijk te laat.
2 Kronieken 34:30 De koning ging naar het huis van de HEERE, en iedere man uit Juda en de inwoners van Jeruzalem, de priesters, de Levieten, heel het volk, van de grootste tot de kleinste. En hij las ten aanhoren van hen al de woorden van het boek van het verbond dat in het huis van de HEERE gevonden was. 31 De koning ging op zijn plaats staan en sloot een verbond voor het aangezicht van de HEERE, om de HEERE te volgen, en Zijn geboden, Zijn getuigenissen en Zijn verordeningen met heel zijn hart en met heel zijn ziel in acht te nemen, door de woorden van dit verbond die in deze boekrol beschreven zijn, te volbrengen. 32. En hij liet allen die in Jeruzalem en in Benjamin gevonden werden, stelling nemen; en de inwoners van Jeruzalem deden overeenkomstig het verbond van God, de God van hun vaderen. 33. Josia deed alle gruwelen weg uit alle landen die van de Israëlieten waren, en verplichtte ieder die in Israël gevonden werd, te dienen, ja, de HEERE, hun God, te dienen. Gedurende al zijn dagen weken zij niet af van achter de HEERE, de God van hun vaderen.
En dat was ook in een jubeljaar. 27:16
(muziek)
32:14 We lezen in 2 Koningen 23 vanaf vers 21
2 Koningen 23:21 De koning gebood het hele volk: Houd voor de HEERE, uw God, het Pascha, zoals in dit boek van het verbond beschreven staat. 22. Want zoals dit Pascha was er geen gehouden, vanaf de dagen van de richters, die aan Israël leiding gegeven hadden, en ook niet in al de dagen van de koningen van Israël of van de koningen van Juda. 23. Maar in het achttiende jaar van koning Josia werd dit Pascha voor de HEERE in Jeruzalem gehouden. 24. Ook deed Josia de dodenbezweerders weg, de waarzeggers, de afgodsbeeldjes, de stinkgoden en alle afschuwelijke afgoden die in het land van Juda en in Jeruzalem gezien werden, om zo de woorden van de wet uit te voeren, die beschreven waren in het boek dat de priester Hilkia in het huis van de HEERE gevonden had. 25. Vóór hem was er geen koning aan hem gelijk, die zich met heel zijn hart, heel zijn ziel en met heel zijn kracht tot de HEERE bekeerd had, overeenkomstig de hele wet van Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op. 26. Toch keerde de HEERE Zich niet af van Zijn grote, brandende toorn, want Zijn toorn brandde tegen Juda, vanwege al zijn tergen waarmee Manasse Hem tot toorn verwekt had.
Zijn moádim, sabbatten. de sabbatsjaren en jubeljaren waren blijkbaar in al die tijd niet één enkele keer gehouden. Koning Josia echter herstelt het Verbond in het 18e jaar van zijn regering, dat is in het jaar 620 v.Chr.
Uit de reeks van sabbatsjaren en jubeljaren die op basis van Ezechiël 40:1 is vastgesteld blijkt dat het 18e jaar van de regering van Josia, achtereenvolgend een sabbats- en een jubeljaar te zijn, namelijk 620/618/619 619/618.(plm. 34:27 of iets eerder) Josia hield zich in zijn hele leven aan alle sabbatten. Hoeveel sabbatten en jubel jaren waren er gedurende die periode van rebellie vanaf de zalving tot koning in 1050 v.Chr. tot aan het herstel door koning Josia in 620? In die periode van 430 jaar staan 8 jubel- en 62 sabbatsjaren samen op de reeks, dat zijn exact 70 sabbatsjaren. De stammen van Israël hadden vanaf de zalving van Saul als koning, tot aan het herstel van het verbond door koning Josia, 430 jaar later, niet alleen het koningschap van de HERE verworpen, maar hadden al Zijn inzettingen terzijde geschoven. Zij dienden de afgoden, daardoor hielden zij zich niet aan de moadim en de sabbatten. Dat de HERE deze periode van 430 jaar op het oog had, wordt bevestigd door de opdracht die de profeet krijgt in Ezechiël 4 vanaf vers 1
Ezechiël 4:1 En u, mensenkind, neem u een tegel, leg die vóór u neer en teken daarop een stad, Jeruzalem. 2. Sla het beleg ervoor, bouw er een schans tegen, werp er een belegeringsdam tegenaan, stel legerkampen ertegen op en zet er rondom stormrammen tegen in. 3. En u, neem u een ijzeren bakplaat en zet die als een ijzeren muur tussen u en de stad. Houd dan uw blik er vast op gericht: zo raakt zij in belegering en zult u haar belegeren. Dit is een teken voor het huis van Israël. 4. En u, ga op uw linkerzij liggen en leg daarop de ongerechtigheid van het huis van Israël. Zoveel dagen als u erop ligt, zult u hun ongerechtigheid dragen. 5. En Ík leg u de jaren van hun ongerechtigheid op overeenkomstig het aantal dagen: driehonderdnegentig dagen dat u de ongerechtigheid van het huis van Israël dragen zult. 6. Hebt u dit voltooid, dan moet u vervolgens op uw rechterzij gaan liggen. Dan zult u veertig dagen de ongerechtigheid van het huis van Juda dragen. Voor elk jaar leg Ik u een dag op. 7. En u zult uw blik richten op de belegering van Jeruzalem, terwijl u er met uw ontblote arm tegen profeteert.
Ezechiël 7:3-4 Nu zal Ik weldra mijn grimmigheid over u uitstorten en mijn toorn ten volle over u brengen, Ik zal u richten volgens uw wandel en al uw gruwelen aan u vergelden. "Ik zal niets ontzien en geen deernis hebben; naar uw wandel zal Ik u vergelden, en uw gruwelen zullen op u neerkomen. En gij zult weten, dat Ik, de Here, het ben, die slaat."
Driehonderdnegentig dagen plus veertig dagen zijn in toiaal 430 dagen waarin de profeet de ongerechtigheid van de stammen Israëls en Juda ten volle moest dragen. De HEERE wilde niet langer daaraan voorbijgaan. Mede, omdat de koningen ná Josia hun harten weer op hun afgoden richtten. Op de afgoderij verliet de shechina, de aanwezigheid van de HEERE Zijn huis: de Tempel. Ezechiël 10 vanaf vers 18:
Ezechiël 10:18 Toen ging de heerlijkheid van de HEERE weg, van boven de drempel van het huis, en bleef boven de cherubs staan. 19. En de cherubs hieven hun vleugels op, en verhieven zich voor mijn ogen bij hun vertrek van de aarde, en de wielen tegelijk met hen. Ieder stond stil bij de ingang van de Oostpoort van het huis van de HEERE, met de heerlijkheid van de God van Israël van bovenaf boven hen.
Met het dienen van de afgoden diende Israël de HEERE en de maat van de ongerechtigheid was vol. De toorn van de HEERE was ontbrand tegen al die afgoden dienaren. Ook Ezechiël 20 geeft overduidelijk aan dat afgodendienst de oorzaak was dat zij de sabbatten – daar vallen de sabbatsjaren en jubeljaren ook onder – verwaarloosden.
Ezechiël 20:16 omdat zij Mijn bepalingen verworpen hadden, niet in Mijn verordeningen waren gegaan en Mijn sabbatten ontheiligd hadden, want hun hart ging hun stinkgoden achterna.
In het 30ste jaar, zoals Ezechiël 1:1 noemt, vangt vanaf de verwoesting van de tempel, een periode van 70 jaar, tot aan het herstel van de tempel vanaf het tweede jaar van Darius. 38:47
Zacharia 1:7 Op de vierentwintigste dag van de elfde maand – dat is de maand Sjebat – in het tweede jaar van Darius, kwam het woord van de HEERE tot Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo, de profeet:
Zacharia 1:12. Toen antwoordde de Engel van de HEERE en zei: HEERE van de legermachten, hoelang is het nog dat U Zich niet ontfermt over Jeruzalem en over de steden van Juda, waarop U deze zeventig jaar toornig bent geweest? 13. De HEERE antwoordde de Engel Die met mij sprak met goede woorden, troostrijke woorden. 14. De Engel Die met mij sprak, zei tegen mij: Predik: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Met grote na-ijver zet Ik Mij in voor Jeruzalem en voor Sion. 15. Maar Ik ben zeer toornig op die zorgeloze heidenvolken. Ík was een weinig toornig, maar zíj hebben geholpen het erger te maken. 16. Daarom, zo zegt de HEERE: Ik ben naar Jeruzalem teruggekeerd met barmhartigheid; Mijn huis zal erin herbouwd worden, spreekt de HEERE van de legermachten, en het meetlint zal over Jeruzalem uitgespannen worden. 17. Predik verder: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Mijn steden zullen nog uitbreiden vanwege het goede, de HEERE zal Sion nog troosten en Jeruzalem nog verkiezen.
Het tweede jaar van Darius, waarop de tempelbouw plaatsvond, was het jaar 521/520 voor Chr. Dat is opnieuw een jubeljaar in de reeks die Ezechiël 40 vastlegt. Het is het jaar waarin de 70 jaar vervuld zijn over Zijn huis. Daar blijkt opnieuw hoe getrouw de HEERE is aan Zijn eigen verordeningen. Hij herstelt het erfdeel van Zijn volk op het moment dat Hij daarvoor had vastgesteld. Meer nog….. in dit jubeljaar keert Hij zelf terug. Zo lezen we in Jeremia 29:10
Jeremia 29:10 Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, pas wanneer zeventig jaren in Babel voorbij zijn, zal Ik naar u omzien en over u Mijn goede woord gestand doen, door u terug te brengen naar deze plaats. 11. Ik immers, Ik ken de gedachten die Ik over u koester, spreekt de HEERE. Het zijn gedachten van vrede en niet van kwaad, namelijk om u toekomst en hoop te geven. 12. Dan zult u Mij aanroepen en heengaan, u zult tot Mij bidden en Ik zal naar u luisteren. 13. U zult Mij zoeken en vinden, wanneer u naar Mij zult vragen met heel uw hart. 14. Ik zal door u gevonden worden, spreekt de HEERE, Ik zal een omkeer brengen in uw gevangenschap en u bijeenbrengen uit alle volken en uit alle plaatsen waarheen Ik u verdreven heb, spreekt de HEERE, en Ik zal u terugbrengen naar de plaats vanwaar Ik u in ballingschap heb gevoerd.
Het aantal van 70 jaren trekt ook de aandacht van Daniël, toen ze bijna vervuld waren en dat bracht hem op de knieën tot voorbede. Wat we lezen vanaf Daniël 9 vanaf vers 1:
Daniël 9:1 In het eerste jaar van Darius, de zoon van Ahasveros, uit het geslacht van de Meden, die koning gemaakt was over het koninkrijk van de Chaldeeën, 2. in het eerste jaar van zijn regering, merkte ik, Daniël, in de boeken het aantal jaren op waarover het woord van de HEERE tot de profeet Jeremia gekomen was: zeventig jaar zouden na de verwoesting van Jeruzalem voorbij moeten gaan. 3. Ik richtte mijn gezicht tot de Heere God, om Hem te zoeken in gebed en met smeekbeden, met vasten, en in zak en as.
Precies na deze 70 jaren werd Babel overwonnen door de Perzen en ving het herstel aan in het jubeljaar.
Psalm 102:14 Ú zult opstaan, U zult Zich ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de vastgestelde tijd is gekomen. 15. Want Uw dienaren zijn haar stenen goedgezind en hebben medelijden met haar gruis. 16. De heidenvolken zullen de Naam van de HEERE vrezen, alle koningen van de aarde Uw heerlijkheid, 17. wanneer de HEERE Sion heeft opgebouwd, in Zijn heerlijkheid verschenen is, 18. Zich gewend heeft tot het gebed van de allerarmsten, en hun gebed niet heeft veracht.
De genadetijd is gekomen. (lied)
Ida
Reactie plaatsen
Reacties