Parasha Devarim - index


Het boek Deuteronomium vangt aan met – Dit zijn de woorden.  (Radio Israël - Robert Berns)

Op de eerste dag van de 11de maand in het 40ste jaar na de Exodus, de laatste maand in het leven van Mozes, vat hij de reis in de woestijn samen.  In hoofdstuk 2 en 3 verhaalt Mozes hoe zij vlak daarvoor de Amorieten in het Overjordaanse hebben bestreden, verbannen en hun land erfelijk in bezit genomen hadden, naar de belofte van de HEERE aan Abram in Genesis 15 niet eerder dan dat de maat van de ongerechtigheid der Amorieten vol was (Deuteronomioum. 2:10-12).

De HEERE had hen beloofd de reuzen voor Zijn volk uit te verdrijven en te verdelgen, zoals ook de Edomieten, de Moabieten en de Ammonieten een erfdeel hadden toebedeeld gekregen en de reuzen uit hun land hadden verdreven. Bij bestudering van de volken blijkt dat de nakomelingen van Cham zich eerst vestigden in de vruchtbare halve maan en dat al de reuzen voortkwamen uit nakomelingen van Kanaän, die door Noach om de occulte zonden van zijn zoon Cham vervloekt werd. Mozes onderstreept in zijn woorden hoezeer de HEERE Zelf hen in de strijd tegen de twee koningen van de Amorieten Og en Sichon geholpen had.

In Deuteronomium 3: 11 lezen we dat alleen Og, de koning van Basan, was overgebleven als laatste der Refaïeten; zie, zijn rustbank was een rustbank van ijzer; zij staat immers in Rabba der Ammonieten.

En in Deuteronomium 9: 3 tot en met 5 lezen we:
Weet dan heden, dat de HERE, uw God, zelf voor u uit gaat als een verterend vuur; Hij zal hen verdelgen en voor uw ogen onderwerpen; zo zult gij in korte tijd hun gebied in bezit nemen en hen vernietigen, zoals de HERE tot u gesproken heeft.  Zeg niet bij uzelf, wanneer de HERE, uw God, hen voor u uit gejaagd heeft: wegens mijn gerechtigheid heeft de HERE mij dit land in bezit doen nemen; want wegens hun goddeloosheid drijft de HERE deze volken voor u weg.  Niet wegens uw gerechtigheid noch wegens de oprechtheid van uw hart gaat gij hun land in bezit nemen, maar wegens hun goddeloosheid drijft de HERE, uw God, deze volken voor u weg en om het woord gestand te doen, dat de HERE uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft.

Mozes gaf een voorbeeld van geloof en strijdbaarheid door aan Jozua en bemoedigde hem met zijn woorden. In Hebreeën lezen dat Jesjoea door Zijn dood en opstanding “Erfgenaam” geworden is van alle dingen. Daarom prijst Petrus in 1 Petrus 1:3 – 7  lezen we:
Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen weggelegd is voor u, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, welke gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd. Verheugt u daarin, ook al wordt gij thans, indien het moet zijn, voor korte tijd door allerlei beproevingen en verzoekingen bedroefd, opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus.


DEVARIM = woorden

                     דְּבָרִים

Deuteronomium 1:1 – 3:22

Jesaja 1:1-27

Handelingen 7:51 – 8:4

In dit vijfde boek van Mozes draagt zowel de titel van dit boek (Deuteronomium) als de eerste parasha ervan, de naam Devarim, dat 'woorden' betekent. Deuteronomium (Devarim דְּבָרִים) 1:1 Dit zijn de woorden (devarim דְּבָרִים) die Mozes tot heel Israël gesproken heeft......