English & other languages: click here!
Deuteronomium 3 - na Sihon nu de koning van Og verslagen
De verslaggeving van Mozes beschrijft nu het meest noordelijk gelegen gebied in het Overjordaanse: Basan, de tegenwoordige Golan hoogte. Het grootste deel van Ogs koninkrijk was gelegen in het huidige Syrië en Libanon.
Deuteronomium 3:1 Daarna keerden wij om en trokken op in de richting van Basan. En Og, de koning van Basan, trok uit ten strijde, hij en heel zijn volk, ons tegemoet bij Edreï. 2. Toen zei de HEERE tegen mij: Wees niet bevreesd voor hem, want Ik heb hem, heel zijn volk en zijn land in uw hand gegeven; u moet met hem doen zoals u met Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde, gedaan hebt. 3. En de HEERE, onze God, gaf ook Og, de koning van Basan, en heel zijn volk in onze hand, zodat wij hem versloegen, tot er niemand van hem was overgebleven.
De koning van Og was niet ingegaan op de vredesvoorwaarden die Israël had voorgesteld om door hun gebied te trekken.
Dat kon ook niet, want JAHWEH had dit gebied voor Israël bestemd en had het hart van de koning verhard. In plaats van in vrede doorgang te verlenen trok de koning van Og met zijn leger Israël tegemoet, klaar voor een oorlog. De HEERE verhardde de geest van de koning van Og. Zo deed de HEERE dat ook met Farao (Ex. 4:21, Ex. 9:12 en Ex. 10:1-2). Dat wil niet zeggen dat de koning van Og en Farao niet zelf verantwoordelijk waren. De koning weigert Israël bewust de doortocht vanuit zijn eigen wil. De HEERE geeft hem over aan zijn eigen wil, zodat hij zich door zijn eigen kwade wil en hardheid tegen de HEERE en Zijn volk keert. (Ps. 81:13 en Hand. 14:16).
Deuteronomium 3:4 Wij namen in die tijd al zijn steden in: zestig steden, heel het gebied Argob, het koninkrijk van Og in Basan. Er was geen stad die wij van hen niet innamen. 5. Al die steden waren versterkt met hoge muren, poorten en grendels. Daarnaast namen wij zeer veel steden zonder muur in. 6. Wij sloegen ze met de ban, zoals wij gedaan hadden bij Sihon, de koning van Hesbon. Wij sloegen elke stad met de ban: mannen, vrouwen en kleine kinderen. 7. Al het vee en de buit van die steden roofden wij echter voor onszelf. 8. Zo namen wij in die tijd het land uit de hand van de twee koningen van de Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan woonden, vanaf de beek Arnon tot aan de berg Hermon
We hebben al eens iets geschreven over de strijd tegen de koningen van Sihon en Og, want deze geschiedenis kwam ook aan de orde in Numeri 20. Zie deze pagina.
Wij namen al zijn steden in: zestig steden..... Dit bracht Israël nog meer grondgebied om te bezetten aan de oostkant van de rivier de Jordaan, en het liet hen zien dat ze, door de kracht van God, de machtige vijanden konden overwinnen waarmee ze geconfronteerd zouden worden aan de westkant van de Jordaan.
Al die steden waren versterkt met hoge muren.... Mozes schildert hiermee ook de bereidheid van Israël om deze strijd aan te gaan, in tegenstelling tot hun ouders, 38 jaar geleden. Het vechten tegen reuzen en de hoge muren om de steden, dat durfden hun ouders niet aan.
Wij sloegen elke stad met de ban: mannen, vrouwen en kleine kinderen....... Hier heeft de ban de betekenis van een oordeel. Alle steden die Israël in Kanaän verovert, moeten worden verbannen (Deut. 7:2, Joz. 10:40 en Joz. 11:12 en 21). De strengste vorm van de ban betekent dat alle mensen en dieren moeten worden gedood en alle huizen verbrand. De kostbare spullen zijn voor de tabernakeldienst (Joz. 6:17 en 19). Er is ook een minder strenge vorm, waarbij de Israëlieten het vee en de bezittingen mogen meenemen (Deut. 2:34-35, Deut. 3:6-7 en Joz. 8:2). Bij steden buiten het beloofde land moeten alleen de mannen gedood worden (Deut. 20:13-15).
Deuteronomium 3:11 Want alleen Og, de koning van Basan, was van de rest van de Refaïeten overgebleven. Zie, zijn bed was een bed van ijzer. Bevindt het zich niet in Rabba van de Ammonieten? De lengte ervan is negen el, en de breedte vier el, gemeten naar de elleboog van een man. 12. Dit land namen wij in die tijd in bezit. Vanaf Aroër, dat aan de beek Arnon ligt, gaf ik het, met de helft van het bergland van Gilead en zijn steden, aan de Rubenieten en de Gadieten. 13. De rest van Gilead, en heel Basan, het koninkrijk van Og, gaf ik aan de halve stam Manasse, heel het gebied Argob. Dat gehele Basan wordt het land van de Refaïeten genoemd. 14. Jaïr, de zoon van Manasse, nam heel het gebied Argob in, tot aan het gebied van de Gesurieten en Maächatieten, en hij noemde het, namelijk Basan, naar zijn eigen naam: dorpen van Jaïr. Zo heten ze tot op deze dag. 15. Aan Machir gaf ik Gilead. 16. Aan de Rubenieten en Gadieten gaf ik het gebied vanaf Gilead tot aan de beek Arnon (tot het midden van de beek en het bijbehorend gebied) en tot aan de beek Jabbok, het gebied van de Ammonieten; 17. verder de Vlakte, de Jordaan en het gebied vanaf Kinnereth tot aan de zee van de Vlakte, de Zoutzee, onder aan de hellingen van de Pisga, waar de zon opkomt.
Koning Og van Basan was blijkbaar de laatste van de Refaïeten die nog gedood moest worden. Zijn bed, volgens sommigen mogelijk zijn begrafenissarcofaag, wordt bewaard in Rabba, een Ammonitische stad, was van ijzer en was ruim vier meter lang en bijna twee meter breed. Deuteronomium 3:11
Nu had Israël ervaren dat God voor hen streed bij de koning van Sihon durfde men ook in vertrouwen deze strijd aan. Deze reuzen worden Nefilim genoemd en waren satanische uitwassen in het geslacht van Noach's zoon Kanaän, bedoeld om het heilig Zaad onvruchtbaar te maken. Het doet me denken aan de gelijkenis "Het onkruid tussen de tarwe" als één van de methodes die satan gebruikt om Gods koninkrijk te vermengen en te verontreinigen, zoals Yeshua onderwees. (Mattheüs 13:24-30). Hoewel hier het verschil qua afmeting wel duidelijk is. ☺
Tussen het verblijf te Kades-Barnéa en de overtocht over de beek Zered zit 38 jaar In Kades-Barnéa was het volk niet bereid om met God het Beloofde Land in te trekken. (Deut. 1:19) In die tijd zijn de mannen gestorven die in Kades-Barnéa twintig jaar en ouder waren. Het gaat om ieder die in Israël met het leger uittrekt. (Numeri 1:3). Dat was in overeenstemming met de eed van YHWH (Deut. 1:35) Hij zorgde er zelf voor dat deze mannen stierven. (Hebr. 3:17-19)
In bovenstaand tekstgedeelte uit Deuteronomium 2 wordt de verdeling van het nieuw veroverde grondgebied weergegeven.
De woongebieden genoemd in Deuteronomium 12 tm 16 heb ik bij benadering met rood ingetekend op de kaart hiernaast. Uit alles blijkt duidelijk dat het gebied ten oosten van de Jordaan tot het Beloofde Land behoort. De gebieden zijn met bovennatuurlijke kracht ingenomen en aan Israël gegeven. Het behoorde geheel tot Gods plan. Het gebied was al aan Abraham beloofd. (Genesis 15:18)
De stammen Ruben en Gad zijn met de andere stammen de Jordaan overgestoken om daar het woongebied voor hun broeders vrij te zetten en de bewoners weg te vagen. Ook hier was het God die voor hen streed. Daarna keerden zij terug naar hun woongebied, waar hun gezinnen waarschijnlijk de zorg voor het talrijke vee hebben waargenomen.
Israël's oorlogen om het land Kanaän in bezit te nemen vormden geen gewone strijd, het was in feite een geestelijke strijd. Gods volk (uit het zaad van Abraham) moest het opnemen tegen het volk van satan (uit het zaad van de demonen). Een strijd die niet alleen aan Israël voorbehouden is. In dit licht valt ook beter te begrijpen
waarom God de opdracht geeft om alle inwoners van Kanaän te doden, óók vrouwen en kinderen. De strijd die eerst onder Mozes werd gevoerd werd in het westelijk gebied van Israël onder leiding van Jozua voortgezet, die alle Enakieten in Kanaän gedood heeft. Maar er bleven reuzen bestaan: in Gaza, Gath en Asdod (Jozua11:22). De bekendste reus in later tijd, een Refaïet, was Goliath. (1 Sam. 17:4). Het zou me niet verbazen als in de eindtijd zich opnieuw reuzen manifesteren. Satan zal alles inzetten om ons angstig te maken en van God af te trekken. Ook de gelovigen komen tegenover een enorme macht te staan uit het zaad van satan, gedreven door demonen. Daarom zullen in het eindoordeel velen gedood worden, want wie het zaad van satan heeft kan Gods Koninkrijk niet beërven. De verderfengelen staan klaar met hun vernietigingswapens (Ezechiël 9:2) maar de gelovigen zullen gespaard worden als ze verzegeld zijn en geschreven in het Boek des Levens. Uit deze geschiedenis weten we dat, als we verbonden zijn aan JAHWEH die in Yeshua naar ons toegekomen is, Hij voor de overwinning zal zorgen.
In de Bijbel wordt vaak teruggekeken op deze strijd, want het was een grandioze overwinning op een zich onoverwinnelijk achtende tegenstander. Reken maar dat het de toenmalige wereld heeft geschokt. Dan kan alleen maar God de eer daarvan krijgen.
Amos 2:9 herinnert ook aan dit gebeuren en geeft een indicatie van de grootte van de reuzen:
Maar Ík heb de Amorieten voor hun ogen weggevaagd, die hoog waren als ceders (9 tot 30 meter hoog) en sterk waren als eiken. Ik heb zijn vrucht vanboven weggevaagd en zijn wortels vanonder.
Psalm 135 zingt ervan:
10 Hij versloeg vele volken en doodde machtige koningen:
11 Sihon, de koning van de Amorieten, en Og, de koning van Basan,
en al de koninkrijken van Kanaän.
12 Hun land gaf Hij als erfelijk bezit aan Zijn volk Israël.
Nehemia noemt het in zijn gebed:
Nehemia 9: 21 Veertig jaar hebt U hen onderhouden in de woestijn. Zij hebben geen gebrek geleden, hun kleren zijn niet versleten en hun voeten zijn niet opgezwollen. 22 U hebt hun koninkrijken en volken gegeven en U hebt die hun toebedeeld als randgebied: zij hebben het land van Sihon, te weten het land van de koning van Hesbon, en het land van Og, de koning van Basan, in bezit gekregen.
Tenslotte bemoedigt Mozes Jozua en het volk door te zeggen:
Deuteronomium 2:21 Uw ogen hebben alles gezien wat de HEERE, uw God, met deze twee koningen gedaan heeft; zo zal de HEERE doen met alle koninkrijken waar u naartoe trekt. 22 Wees niet bevreesd voor hen, want de HEERE, uw God, Hij is het die voor u strijdt.
En dan komt ook het verdriet naar boven, dat Mozes zelf niet het Beloofde Land aan de overzijde van de Jordaan binnen kan gaan. Hij heeft opnieuw gebeden of YAHWEH hem toch zou toelaten om daar te zijn. Het was al die 40 jaren het doel geweest van zijn missie. Mozes voegt er wel aan toe dat het kwam door de rebellie van het volk, dat hij zo reageerde. Wie dat wil nalezen kan dat in Numeri 20:2-20 en het commentaar op deze pagina.
Maar God wil niet dat Mozes nog op deze zaak terugkomt. Mozes mocht nog wel de Pisga beklimmen, waarvan de Nebo een top is, om Israël vanuit de verte te zien. Het hoofdstuk eindigt met deze tekst:
Deuteronomium 3:28 Geef Jozua bevelen, rust hem toe en bemoedig hem; want híj zal voor dit volk uit de Jordaan oversteken en hij zal hun het land dat u zien zult, in erfbezit laten nemen. 29. Zo bleven wij in dit dal tegenover Beth-Peor.
Ida