English & other languages: click here!
Deuteronomium 13:6-11 doodstraf voor afgoderij
Op Facebook las ik de opmerking:
H 13. Valse profeten en hun lot. Zo verschrikkelijk is de valstrik van de afgoderij, dat zelfs de naast verwante die zich daaraan schuldig maakt, niet gespaard mag blijven.
Omdat dit gebod niet in de Jaïr studie van Deuteronomium aan de orde kwam bij deze een apart artikel daarover.
Deuteronomium 13:6-11
6 Wanneer uw broer, de zoon van uw moeder, of uw zoon, of uw dochter, of uw innig geliefde vrouw, of uw boezemvriend u in het geheim aanspoort door te zeggen: Laten we andere goden gaan dienen, die u niet kent, u niet en ook uw vaderen niet,
7. uit de goden van de volken die rondom u zijn, dicht bij u of ver bij u vandaan, van het ene einde van de aarde tot het andere einde van de aarde,
8. bewillig er dan niet in en luister niet naar hem! Laat uw oog hem niet ontzien, heb geen medelijden en houd hem niet verborgen.
9. Integendeel, u moet hem zeker doden. Eerst moet uw eigen hand zich tegen hem keren om hem ter dood te brengen, daarna de hand van heel het volk.
10. U moet hem met stenen stenigen zodat hij sterft, omdat hij heeft geprobeerd u af te brengen van de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, heeft geleid.
11. Heel Israël zal het horen en bevreesd zijn, en een dergelijke wandaad niet meer in uw midden verrichten.
Broer … uw zoon of uw dochter … uw vrouw … uw vriend: God gebood Israël dat ze niet mochten toestaan dat hun naaste familieleden hen ertoe zouden brengen andere goden te aanbidden. Deze invloed moest worden afgewezen (ze moesten niet instemmen of zelfs maar luisteren naar zulke valse leraren), deze moesten ook worden geëxecuteerd ( je zult hem zeker doden vers 9). Dit was Gods bevel voor het Bijbelse Israël en als Hij met ijzeren roede (Openb. 2:27) gaat regeren in het Vrederijk zal dit ongetwijfeld worden toegepast.
De eigen familie die getuige was van deze grote zonde, moest dan ook de eerste steen nemen om de zondaar te doden. Waarschijnlijk moest dit dan ook gebeuren via de door God ingestelde rechtspraak. Het geeft aan welk groot gevaar die afgodendienst met zich meebracht voor de positie die Israël onder de volken had.
We lezen niet in de Bijbel dat dit daadwerkelijk zo werd uitgevoerd. Wel lezen we over de sabbatsschender (Numeri 15:32-36) en de straf op Achan en zijn gezin, die het gebannene had gestolen (Numeri 15:32-36) die allen gestenigd werden.
Als Israël die zware straffen inderdaad had toegepast, op het moment dat alles nog puur was, zou dat effect hebben gehad op de toekomst.
Deut. 13:8 Heel Israël zal het horen en bevreesd zijn, en een dergelijke wandaad niet meer in uw midden verrichten.
Dan zouden andere volken zien dat dit volk een rechtvaardige God heeft die het land geestelijk, fysiek en economisch op een hoog niveau bracht:
Deuteronomium 4:5-8
5. Zie, ik heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; om zo te handelen in het midden van het land waarin u zult komen om het in bezit te nemen.
6. Neem ze in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen: Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk!
7. Want welk groot volk is er waar de goden zo dichtbij zijn als de HEERE, onze God, bij ons is, altijd als wij tot Hem roepen?
8. En welk groot volk is er dat zulke rechtvaardige verordeningen en bepalingen heeft als heel deze wet, die ik u heden voorhoud?
Maar we kunnen het ons heel goed voorstellen dat je zomaar niet je eigen zoon of dochter gaat stenigen. Of een man zijn ‘innig geliefde vrouw’. Hoewel die ‘innige liefde’ in zo’n situatie wel eens plaats gemaakt kan hebben voor ‘heilige verontwaardiging’. Want afgoderij is natuurlijk een verschrikkelijke inbreuk op de relatie met de Heilige God die in ons leven op de eerste plaats hoort te staan.
Toch kent God ook de gevoelens die wij kennen als het gaat om straffen, in dit geval in verband met afgoderij. Ik denk dan aan wat de Bijbel schrijft over Gods liefde voor Efraïm, beschreven in Hosea 11. In vers 2 lezen we dat Efraïm afgoderij met de Baäl bedreef. Dus dezelfde zonde als in Deuteronomium 13:6. Maar dan zegt YAHWEH:
Hosea 11:8-9
8. Hoe zou Ik u prijsgeven, Efraïm, u uitleveren, Israël? Hoe zou Ik u prijsgeven als Adama, met u doen als met Zeboïm?
9. Ik zal Mijn brandende toorn niet ten uitvoer brengen, Ik zal niet terugkeren om Efraïm te gronde te richten. Want Ik ben God, en geen mens, de Heilige in uw midden, en in de stad zal Ik niet komen.
We zien uit dit alles dat afgoderij maakt dat iemand de doodstraf verdient. Ons hele oude leven verdient de doodstraf. Tenzij we ons bekeren door de zonde te belijden en onder te gaan in het doopwater dat uitbeeldt dat het oude leven begraven is en we opstaan tot een nieuw leven (Romeinen 6:3-4).
En als we in de familie personen hebben die afgoderij en andere zonden plegen, dan moeten we ze daarop aanspreken zonder begrip te tonen. En als dat is gebeurd en er volgt geen bekering, dan moeten we geestelijk afstand van hen nemen, opdat we geen deel hebben aan hun zonden en delen in één van de plagen die over hen komen (Openbaring 18:6).
Wie sterft zonder dat zijn of haar zonden vergeven zijn, die gaat voor eeuwig verloren! Door heel de Bijbel heen lezen we de ernstige boodschap: God straft de zonden. God is vandaag niet anders! Elke zonde tegen God maakt dat wij de eeuwige straf verdienen, tenzij we het belijden en aanspraak maken op het reinigend bloed van Yeshua onze Redder. YAHWEH neemt de zonde heel ernstig. Hij wil – terecht – de eerste en allesbeheersende plaats in ons leven innemen. Hij is onze Schepper en in Yeshua HaMashiach is Hij onze vergevende en liefhebbende Vader.
Deuteronomium 13:5b