Job antwoordt Elifaz

Samenvatting : In dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk 7. hebben we te maken met een toespraak van Job. Deze toespraak is een antwoord op Elifaz's reactie op Jobs eerste toespraak.

En waar Job op zal reageren is Elifaz' bewering – vanuit zijn eigen persoonlijke ervaringen – dat alleen slechte mensen lijden. En daarom moet Job op een bepaald niveau slecht zijn. Het leek allemaal zo goed – maar blijkbaar is er een zonde die Job verbergt. En uiteindelijk pakt God hem aan. Dat is wat Elifaz denkt. Maar het probleem is dat Elifaz niet begrijpt dat Job rechtvaardig is en dat God dit niet doet als straf of zelfs als kastijding voor welke zonde dan ook in zijn leven.

God doet dit om satan en iedereen te laten zien dat HIJ het vertrouwen waard is, gewoon om wie Hij is – niet alleen om de dingen die Hij geeft aan degenen die Hem aanbidden. Deze menselijke gedachtegang komen we vaker tegen, bijvoorbeeld in het Nieuwe Testament, waar de discipelen ook van mening waren dat de blindheid van een man het gevolg van zonde was. Hoewel zonde ziekte tengevolge kàn hebben, zijn er ook andere redenen mogelijk. We leven in een door de zonde geteisterd bestaan met al zijn gevolgen, maar daarin wil God juist Zijn barmhartigheid en grootheid laten zien.

‘En Zijn discipelen vroegen Hem: Rabbi, wie heeft er gezondigd, hij of zijn ouders, dat hij blind geboren zou worden? ‘Jezus antwoordde: Hij heeft niet gezondigd en zijn ouders ook niet, maar dit is gebeurd, opdat de werken van God in hem geopenbaard zouden worden.’ ( Johannes 9:1–3 .)

Maar niets hiervan is logisch voor Elifaz. En niets hiervan is zelfs logisch voor Job. En hoe vaak worstelen wij ook met het waarom van onze moeiten, zorgen en ziektes. Met het verlies van geliefden. 

Ook deze mannen hebben grote moeite om Gods wegen te begrijpen. En daarom moeten ze op het punt komen dat ze op Gods wijsheid gaan vertrouwen.

Maar – ze zijn er nog niet. Dit is de eerste van drie rondes van discussie en dialoog met mannen die niet begrijpen wat God doet in Jobs leven.


Job 6:1-7
1. Maar Job antwoordde en zei:
2. Och, werd mijn verdriet maar eens nauwkeurig gewogen, en legden ze al mijn ellende maar bij elkaar in een weegschaal!
3. Want het is nu zwaarder dan het zand van de zeeën; daarom zijn mijn woorden ondoordacht.
4. Want de pijlen van de Almachtige zijn in mij, mijn geest drinkt het vergif ervan; de verschrikkingen van God staan tegen mij opgesteld.
5. Balkt de wilde ezel bij het malse gras? Loeit het rund bij zijn voer?
6. Wordt het smakeloze gegeten zonder zout? Zit er smaak aan het wit van een ei?
7. Mijn ziel weigert dat aan te raken; het is als ziekmakend voedsel voor mij.

Maar Job antwoordde en zei.........:"Och, werd mijn verdriet maar eens nauwkeurig gewogen"....... Na twee hoofdstukken lang de niet ter zake doende oproep tot bekering van Elifaz te hebben aangehoord verzucht Job zoiets als "proberen jullie je nu eens je in mij te verplaatsen. Zie je niet in welke ellende ik me bevind? Als ik de zwaarte ervan in een weegschaal zou leggen, dan is het inmiddels zwaarder dan het zand van de zeeën."  Deze manier van spreken maakt duidelijk dat Elifaz, mede namens de vrienden, Jobs lijden enorm hebben verzwaard. Zo zelfs dat het naar de mens gesproken ondragelijk was. En wij, die het vervolg en de uitkomst van het boek hebben kunnen lezen, weten dat God er ook boos om was. "‘Mijn toorn is ontbrand tegen u en uw twee vrienden, omdat u niet rechtvaardig over Mij gesproken hebt , zoals Mijn dienaar Job"  (Job 42:7)

daarom zijn mijn woorden ondoordacht...... wat Job hiermee bedoelt is niet duidelijk. In commentaren vermoedt men dat hij hier terugkomt op het vervloeken van zijn geboortedag (Job 3). Hoewel Job zijn God niet vervloekte, was hij er wel dichtbij. Later zegt hij ook "Daarom veracht ik mijzelf en ik heb berouw, in stof en as." (Job 42:6).. Als iemand boos of opgewonden is kunnen er wel eens ondoordachte uitspraken gedaan worden. Spreuken 29:20 noemt dat 'overhaast zijn met woorden' en heeft weinig hoop voor iemand die dat doet, maar dat niet belijdt en zich niet bekeert.

Het is voor ons ook een waarschuwing. Zelfbeheersing is een gave van de Heilige Geest (Galaten 5:22; 2 Petrus 1:6).

Want de pijlen van de Almachtige zijn in mij, mijn geest drinkt het vergif ervan........ in die tijd waar het schieten met pijl en boog gebruikelijk was in situaties van vijandigheid en oorlog, wordt dit ook gebruikt in beeldend spraakgebruik. Job trekt hieruit de conclusie dat God hem vijandig gezind is en zelfs pijlen met gif (vurig venijn) op hem afschiet. Zulke pijlen verwonden de tegenstander en het gif in die wonden veroorzaakt  de brandende koorts. Het is de eerste keer dat Job God de schuld hiervan geeft: de verschrikkingen van God staan tegen mij opgesteld. 

Balkt de wilde ezel bij het malse gras? Loeit het rund bij zijn voer.......?  Hier zien we weer de kenmerkende stijl in het taalgebruik van Job. Twee verschillende beelden die hetzelfde duidelijk maken. Het is ook een retorische vraag waarvan het antwoord vanzelfsprekend is. Want dieren gaan niet balken of loeien als ze genoeg te eten hebben, dat doen ze als ze honger hebben. Job wil daarmee duidelijk maken dat een mens die het goed heeft niet schreeuwt, maar zijn lijden is ondragelijk zwaar en daarom schreeuwt hij. 

Wordt het smakeloze gegeten zonder zout? Zit er smaak aan het wit van een ei.....? Job heeft de woorden van Elifaz ervaren als onsmakeliijk voedsel. Hij heeft geen greintje troost daaruit ervaren.

Mijn ziel weigert dat aan te raken; het is als ziekmakend voedsel voor mij....... Job sluit zich af voor die zogenaamde adviezen die beschuldigingen inhouden. Zij hadden gesproken alsof Job het ernaar gemaakt had dat dit hem overkomt en dat maakt zijn lijden nog ondraaglijker. 

Job 6:8-10
8. Och, werd mijn begeerte maar vervuld, en gaf God mij maar waarop ik hoop!
9. Was God maar zo goed dat Hij mij verbrijzelde, dat Hij Zijn hand losmaakte en een einde aan mij maakte!
10. Dat zou nog een troost voor mij zijn, ik zou opspringen in mijn droefheid als Hij mij niet spaarde; want ik heb de woorden van de Heilige niet verloochend.

gaf God mij maar waarop ik hoop.........!  Hoop op en begeerte naar wat? Job begeerde dat God zijn ondraaglijke leven zou beëindigen. Dat Hij hem zou verbrijzelen. Het was geen opstandig besluit van zelfdoding. Hij zag Yahweh als de Gever van zijn leven en zag Hem dan ook als de Degene die de ultieme beschikking heeft over leven en dood. Alleen Zijn hand mocht Job losmaken van dit leven. God behoudt zijn recht op ons.

Dat zou nog een troost voor mij zijn, ik zou opspringen in mijn droefheid....... Het zou vreugde voor hem zijn als God zijn ziel tot zich nam. 

ik heb de woorden van de Heilige niet verloochend....... uit alles blijkt dat Job God niet loslaat. Hij weet dat hij zal sterven als een rechtvaardige die zich aan Gods geboden heeft gehouden. Satan krijgt het niet voor elkaar om Job voor zijn verraderlijk karretje te spannen. 

Job 6:11-13
11. Wat is mijn kracht, dat ik nog zou kunnen hopen? Of wat is het doel waarvoor ik mijn leven zou willen verlengen?
12. Is mijn kracht soms de kracht van stenen? Is mijn vlees soms van brons?
13. Of is er in mij geen hulp meer voor mezelf, en is de wijsheid uit mij verdreven?

Wat is mijn kracht, dat ik nog zou kunnen hopen.........?  Jobs kracht is volledig uitgeblust. Het leven heeft voor hem geen doel meer als Hij voor wie hij leefde, Zijn handen van hem aftrekt. Zijn zieke, verzwakte lichaam is nu eenmaal niet van steen of  brons. Er mag dan 'hoop zijn voor de arme' zoals Elifaz dat zei (Job 5:16), voor Job gaat dat niet op.

Of is er in mij geen hulp meer voor mezelf......? De vraag stellen is haar beantwoorden. In Job zelf is niets aanwezig wat hem er bovenop zou kunnen helpen. Ook zijn wijsheid heeft in deze situatie niets meer te betekenen. En als dan zijn Schepper hem aan zijn lot overlaat, dan is er geen hoop meer. 

Job 6:14-23
13. Wie wanhopig is, mag van zijn vriend goedertierenheid verwachten; of hij zou de vreze van de Almachtige verlaten.
15. Mijn broeders hebben trouweloos gehandeld, als een beek; zij gaan voorbij als stromende beken,
16. die donker zijn van het ijs, waarin de sneeuw zich verbergt.
17. Op het moment dat zij weer stromen, verdwijnen zij; als het warm wordt, drogen zij op van hun plaats.
18. De paden van hun loop gaan alle kanten op, zij gaan de woestenij in en vergaan.
19. De karavanen van Tema kijken ernaar uit, de reizigers van Sjeba wachten erop.
20. Zij worden beschaamd in hun vertrouwen; als zij erbij komen, worden zij teleurgesteld.
21. Voorzeker, zo zijn jullie nu voor mij geworden: niets! Jullie hebben de ontzetting gezien en jullie zijn bevreesd geworden.
22. Heb ik soms gezegd: Geef mij iets, of: Geef een geschenk voor mij van jullie vermogen?
23. of: Bevrijd mij uit de hand van de tegenstander, en verlos mij uit de hand van de geweldplegers?

Wie wanhopig is, mag van zijn vriend goedertierenheid verwachten.... Sprak Job hiervoor over zijn situatie, nu valt hij zijn vrienden rechtstreeks aan. 'Van een vriend mag je toch op zijn minst een troostend en bemoedigend woord verwachten? Zien ze dan niet hoe wanhopig Job is? Als je als vriend mij niet bijstaat in de nood, ben jij degene die God niet vreest.'  

Spreuken 14:21 Wie zijn naaste veracht, zondigt, maar welzalig is hij die zich over ellendigen ontfermt.

Mijn broeders hebben trouweloos gehandeld........ met broeders worden hier de vrienden bedoeld. Maar in die hoedanigheid hebben ze geen trouw bewezen. In de nood leer je je vrienden kennen!

zij gaan voorbij als stromende beken....... De vrienden van Job zijn ontrouw geweest (zij gaan voorbij - ze verdampen). Job vergelijkt hen met een waterbeek die leven geeft in de woestijn. In de winter zijn de beekbeddingen door de sneeuw troebel geworden. In het voorjaar is de beek vol smeltwater. Als het zomer wordt, drogen deze beken uit. Ze stromen de woestijn in en verdampen daar.

De karavanen van Tema kijken ernaar uit...... in het Arabische woestijngebied Tema en Sjeba reisden grote karavanen, vaak handelsdelegaties. Grote reisgezelschappen die voor hun levensonderhoud water nodig hadden! Zij zochten die waterlopen, kwamen dichterbij de beek en werden teleurgesteld. Ja, ze stierven, omdat ze water zochten en het niet vonden. De beek was opgedroogd. Zo vond Job niet de verwachte hulp van zijn vrienden.

zo zijn jullie nu voor mij geworden: niets.........! Vlijmscherpe kritiek van Job op zijn vrienden. Wat betekent zo'n vriendschap? Niets! 

Jullie hebben de ontzetting gezien en jullie zijn bevreesd geworden....... wat betekenden al die woorden van schuld, boete en bekering in zo'n diep lijden? Wat hebben woorden dan nog voor zin?  Elifaz was meer bezig om zijn beschuldigende mening te ventileren dan te luisteren wat Job te zeggen had. Waarvoor de vrienden bevreesd zijn geworden is niet duidelijk. Mogelijk beseften ze dat dit hun ook zou kunnen overkomen.

Heb ik soms gezegd: Geef mij iets, of: Geef een geschenk voor mij van jullie vermogen......?  Ook weer een retorische vraag. Nee, Job had niets van hun gevraagd. Ook niet om hem te redden van geweldplegers. Het enige wat hij nodig had was begrip en troost. Om niet alleen te staan in zijn ellende. Dat heeft het volk Israël in onze tijd ook nodig in zijn voortdurende benauwdheid. Wat gaan wij mensen gauw zo'n belerende weg in, zonder te beseffen hoe dat een ander verwondt. Daarom biddden we met David: 'Zet HEERE een wacht voor mijn lippen en behoedt de deuren van mijn mond ''' {Psalm 141:3).

Job 6:24-30
24. Onderwijs mij, dan zal ík zwijgen, doe mij begrijpen waarin ik gedwaald heb.
25. Wat zijn oprechte woorden krachtig! Maar wat betekent het straffen dat bij jullie vandaan komt?
26. Willen jullie woorden bedenken om te straffen? Zijn de woorden van een wanhopige dan wind?
27. Jullie zouden zelfs over een wees het lot werpen, jullie zouden jullie vriend verkopen.
28. Maar nu, wees zo goed om jullie tot mij te wenden; zou ik midden in jullie gezicht liegen?
29. Kom toch tot inkeer, laat er geen onrecht zijn, ja, kom tot inkeer; mijn gerechtigheid is er nog.
30. Is er onrecht op mijn tong? Zou mijn gehemelte grote ellende niet onderscheiden?

Onderwijs mij, dan zal ik zwijgen...... Job is bereid te luisteren naar zijn vrienden, als het maar oprechte woorden zijn. Woorden waardoor hij zou begrijpen waarin hij gefaald zou hebben. Maar niet die bestraffingen van hen, eigenlijk beschuldigingen waarvoor geen grond aangevoerd kan worden. 

Zijn de woorden van een wanhopige dan wind........? Het woord 'wind' wordt als zodanog ook gebruikt in Prediker 1:17 ...het was alles vluchtig (ijdelheid NBG) en najagen van wind. Job heeft ervaren dat wat hij ook zegt in zijn uitzichtloosheid, door de vrienden als niet van belang wordt gezien.

Jullie zouden zelfs over een wees het lot werpen........ Job begint terug te slaan. Hij vergelijkt zichzelf met een 'wees' die ook kwetsbaar is en waar men meedogenloos als handelswaar mee omgaat. Ze zouden met zo'n instelling wel in staat zijn om hun vriend te verkopen. Dat doet denken aan Judas die voor 30 zilveren munten Yeshua verkocht, maar ook aan de broers van Jozef (waar gelukkig verzoening heeft plaatsgevonden). En wat te denken van Nederlanders die in de Tweede Wereldoorlog voor geld de schuiplaats van een Jood verraadden aan de Duitse bezetter. Zij kregen zeven gulden vijftig per 'ingeleverde' jood. Zelfs rechercheurs deden dat met grote overtuiging en volledige inzet.

wees zo goed om jullie tot mij te wenden...... met deze vraag lijkt Job een deur te openen voor een andere benadering van zijn situatie. Ze moesten eens goed naar hem luisteren en dan vooral beseffen dat hij hun geen leugens vertelde. Hij was nog steeds rechtvaardig, zoals in vroeger tijden. De vrienden moeten zich realiseren dat ze een andere weg van rechtvaardigheid moeten bewandelen. Is er onrecht op mijn tong......?  Kennen die vrienden hem dan niet? Is hij iemand die onrecht pleegt en leugens spreekt? 

Zo gaat het met mensen die hun eigen gedachten hoger aanslaan dan wat God heeft geopenbaard en met hun regels en waarheden fanatiek en onbarmhartig een ander bestrijden.

Zou mijn gehemelte grote ellende niet onderscheiden.......? Met het gehemelte kan een mens de smaak van voedsel herkennen. In de verzen 6 en 7 vergeleek  Job de woorden van Elifaz al met onsmakelijk voedsel, dat ziekmakend was. Dat hij niet wenste te eten. Hij accepteerde de woorden van Elifaz niet.  Ze moesten niet denken dat hij niet kon onderscheiden wat hier als onrecht over hem was uitgestort. 

Het hoofdstuk eindigt hier nogal abrupt. De rede gaat verder in het volgend hoofdstuk.     

Ida