English & other languages: click here!
Jesaja 28:1-15
Het is al heel lang geleden dat ik als jong meisje in de Westerkerk van Amersfoort een preek hoorde van de bekende professor K. Schilder. Hij preekte met een witte zakdoek in zijn linkerhand. Ik zie het nog voor me. Hij had het maar steeds over “gebod op gebod en regel op regel”. Maar ik begreep er niet veel van. Om bepaalde redenen zocht ik op internet naar deze Bijbelse woorden, die me altijd zijn bijgebleven. En toen vond ik een artikel van deze in 1952 overleden professor en dan nog over hetzelfde onderwerp dat mij als kind was bijgebleven: “Gebod op gebod en regel op regel”.
Aan de hand van dat artikel kon ik nu wel begrijpen wat hij daarmee had willen zeggen. Maar ik wil het zelf ook onderzoeken en daarom ga ik dit artikel verwerken, bewerken en uitbreiden om te zien wat God ons daarmee in deze tijd wil duidelijk maken.
De bedoelde passage staat in Jesaja 28 en wel tweemaal.
Jesaja 28:10 Want het is gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje.
Jesaja 28:13 Daarom zal voor hen het woord van de HEERE zijn: gebod op gebod, gebod op gebod, regel op regel, regel op regel, hier een beetje, daar een beetje, zodat zij, als zij weggaan, achterovervallen, verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden.
Deze teksten staan natuurlijk in een context en het is goed om het hele hoofdstuk te lezen. Het gaat over het “wee”, het oordeel over Efraïm (de 10 stammen). In Jesaja 28:2-4 wordt de dreigende straf, de invasie van de Assyriërs, geprofeteerd. Toch zal er een overblijfsel worden bewaard om te kunnen rechtspreken. Zij zullen “een sierlijke kroon” en “een prachtige diadeem” zijn in het koninkrijk van God. Jes. 28:5
In het tweede deel van Jesaja 28:14-29 wordt wat Efraïm overkomt als een waarschuwing voor Juda bestempeld. De spottende heersers van Jeruzalem hebben “een verbond met de dood en met het dodenrijk (שְׁאוֹל de shoel)” gesloten. Jes. 28:14-15, maar allen die liever op het valse verbond vertrouwen dan op Gods verlossing door de Steen (de Messias vers 16), zullen worden weggevaagd in het gericht.
Jesaja spreekt over de situatie in Efraïm, het tienstammenrijk in zijn tijd. Hij spreekt hen aan als hen die de “trotse kroon”, een “schitterend sieraad” zouden moeten zijn: de regeerders en de rijken van dat gebied. Efraïm was in Gods ogen een prachtige bloem, maar de bloem is aan het verwelken. De upperclass, waar de onderdanen ontzag voor hebben. God heeft Jesaja laten zien hoe de werkelijke situatie is. Ze houden van wijn en feesten en ze worden door Jesaja “dronkaards” genoemd. Zij stellen zich op als de legitieme werkers in Gods wijngaard. Maar God ziet het als “bloedbestuur”. (Jesaja 5:7)
Voor de priesters was deze wet van toepassing:
Leviticus 10:9 Wijn en sterkedrank mag u niet drinken, u niet en uw zonen met u ook niet, als u de tent van ontmoeting binnenkomt, opdat u niet sterft – het is een eeuwige verordening, al uw generaties door –
De wijn afkomstig van de vruchtbare heuvels verandert hier in de wijn van Sodom en benevelt het verstand van hen die leiding moeten geven. Het is een stelletje dronkaards die met de voeten van het antichristlijke Assyrische leger vertrapt zullen worden
Bij welke mensen ervaar je geklaag, geruzie, losse taal, hoererij, misleidende uitspraken?
Spreuken 23:30-32 Bij hen die lang doorgaan bij de wijn, bij hen die komen om gemengde drank te proeven. Kijk niet naar de wijn, wanneer hij rood kleurt, als hij fonkelt in de beker, al glijdt hij gemakkelijk naar binnen. Uiteindelijk bijt hij als een slang, spuwt hij gif als een adder.
Gods Woord is een profetische spiegel die ons ook in de tegenwoordige tijd wat te zeggen heeft. Het Trimbos Instituut rapporteert dat er in Nederland relatief veel alcohol wordt gedronken. Er is geen verschil tussen het drankgebruik in het algemeen en dat van de kerkgangers, bij wie het meestal binnenskamers gebeurt.
En vergeet het drugsgebruik niet, waarvan in de tijd van Efraïm nog geen sprake was, maar dat een genotsmiddel is dat het verstand en de geest van menigeen benevelt. Waar de “spiritus alcohol” de mens beheerst heeft de “Spiritus Sanctus” d.w.z. de Heilige Geest, geen ingang in de mens. Daar ontstaat onrecht, zonde, hoererij en daar vervalt men onherroepelijk in afgoderij. Dat is te zien als de overheid abortus, euthanasie, gendergelijkheid, pedofilie en ritueel kindernisbruik de hand boven het hoofd houdt. “De slang” heeft zijn gif tot verderf van de mens toegediend.
Deuteronomium 32:33. Hun wijn is slangenvergif, en een venijnig gif van adders.
En “op die dag”, d.w.z. een tijdsbestek, komt het oordeel.
Jesaja vergelijkt hen met een “vroege vijg” die al vóór de tijd van de oogst aan de boom zichtbaar is. “De oogst” is een metafoor van het toekomstige Messiaanse Rijk, waarvan Efraïm deel zou moeten uitmaken. De (te) vroege oogst wijst op de (onnodige) ondergang van de tien stammen. Degene die opslokt is niet de Wijngaardenier van het zo vruchtbare land van melk en honing (Yahweh), maar een willekeurige voorbijganger (iemand die de rijpe vrucht ontdekt en opslokt); dat is Assyrië, sterk en machtig als een hagelstorm, een storm van verderf.
Voor de vijand is het een “makkie” om beslag op het volk te leggen. Het is net als je vroege vruchten aan een boom ziet hangen, die pak je even en dan is het “hap, slik, weg!”. De vijand zal denken dat hij zo geweldig is om zijn macht uit te voeren, maar het is God die hem daartoe in staat stelt om Zijn oordeel te voltrekken. Deut. 32:27-28.
Maar “op die dag” zal er ook iets moois zichtbaar worden:
Jesaja 28:5-6 Op die dag zal de HEERE van de legermachten tot een schitterende kroon en sierlijke krans zijn voor het overblijfsel van Zijn volk, 6. tot een geest van het recht voor wie zit om recht te spreken, en tot een kracht voor wie de strijd terugdringt naar de poort.
Deze bemoediging geldt ook voor allen die God liefhebben, die vandaag - tegen de stroom in – volgens de geboden van God willen leven en handelen. In deze tijd waarin zij de afval om hen heen zien, zullen zij wijsheid en kracht van de Heer ontvangen, om staande te blijven in een omgeving van vijandschap.
EEN KRACHT VOOR WIE DE STRIJD TERUGDRINGT NAAR DE POORT
Als de “vijand binnen de poort” is gekomen is dat een kwalijke zaak. Dat kan betekenen dat hij binnen in jezelf, binnen in je gezin, je huwelijk, je geloofsgemeenschap zit. Degene die verbonden is aan Yeshua zal kracht ontvangen om die vijand buiten de poort te dringen. De poort was vroeger ook de plaats van de rechtspraak en de gelovige zal rechtspreken over de onrechtvaardige. Het terugdringen van de strijd vindt plaats op basis van rechtvaardige rechtspraak. De apostel Petrus, maar ook anderen, waarschuwen voor valse leraren die de gemeente binnendringen: zoals er ook onder u valse leraars zullen zijn, die heimelijk verderfelijke afwijkingen in de leer zullen invoeren (2 Petrus 2:1). Wat is het daarom uiterst belangrijk dat de leiders en de gemeenteleden de gave van onderscheid hebben en dus poortwachters zullen zijn. Yeshua waarschuwde er voot toen hij het over de eindtijd had in Mattheüs 24:4-5 en 11.
Van een rechtvaardige rechtspraak is hier in Jesaja 28 helemaal geen sprake. In Jes. 28:7 zwalken de priesters en profeten van de wijn, het braaksel ligt op de tafels. De situatie is echt walgelijk. Hun taak zou zijn het volk het verschil tussen rein en onrein te leren. (Lev. 10:10 en Lev. 11:47) Maar hoe zouden zij dat kunnen terwijl ze zelf zo’n onrein leven leidden. Ze vermengden zelf het heilige met het onheilige. Hierdoor werd de tempel van binnen uit verontreinigd.
Aan wat Jesaja namens God tot hen zei hadden ze geen boodschap. Die man had altijd kritiek. Zij hadden zelf toch een verlichte geest. Wat heeft die man (Jesaja) toch steeds aan te merken. Mensen die met “belachelijke taal” tot hen zullen spreken? Doet Jesaja dat zelf niet met door hen op Gods Woord te wijzen met “gebod op gebod, regel op regel”? In het Hebreeuws klinkt die regel: “ki tsav latsav, tsav latsav, kav lakav, kav lakav, ze’ir sham, ze’ir sham” die ze in hun dronkenmanstaal – als een slogan, spottend met de boodschap van Jesaja - herhalen. Ze krijgen zelf visioenen (Jes. 28:7) die ze al zwalkende uitleggen. Van welke god krijgen ze die vraag je je af.
Jesaja weet dat de straf van God komt en dat straks de taal van die heidense Assyriërs in de tempel gesproken wordt. De dronkemanstaal van de priesters en profeten paste niet in de tempel, het Huis van God; het was een ‘vreemde’ taal in déze plaats. In de tempel spreekt men, als het goed is, alleen maar heilige taal, van priesters, die Gods Woord spreken en gehoorzamen, die in Zijn Naam bidden.
Maar die Assyrische vreemde taal met “belachelijke klanken” hoort óók niet in de tempel thuis.
De uitdrukking “belachelijke taal” uit vers 11 wordt door Paulus gebruikt in 1 Kor. 14:21 als hij het over de zogenaamde “tongentaal” heeft. In feite gaat dat spreken daar niet om wartaal, maar om het spreken in onbekende talen. Dit is steeds een straf, een oordeel, zoals we ook lezen bij de torenbouw van Babel. (Genesis 11:7-9) Daarom waren de vreemde talen een teken van oordeel voor de ongelovige Joden op de Pinksterdag. 1 Kor.14:22
NIET GEWILD…
Dit oordeel was hier van toepassing op Israël, maar ze wilden het niet onder ogen zien. Hadden ze die boodschap die God bij monde van Jesaja sprak maar ter harte genomen en Gods geboden en regels met een gelovig hart toegepast in het dagelijks leven. Zo had God het voor hen bedoeld:
Jesaja 28:12 tegen wie Hij zei: Dit is de rust, geef de vermoeide rust, en dit is de verademing
en deze tekst vervolgt met……..
–maar zij wilden niet luisteren!
Twee hoofdstukken verderop heeft Jesaja weer zo’n droevige conclusie:
Jesaja 30:15 Want zo zegt de Adonai YAHWEH, de Heilige van Israël: Door terugkeer en rust zou u verlost worden, in stilheid en vertrouwen zou uw sterkte zijn……
en deze tekst vervolgt met……
....maar u hebt niet gewild.
Het doet denken aan wat Yeshua zei:
Mattheüs 23:37 Jeruzalem, Jeruzalem, u die de profeten doodt en stenigt wie naar u toe gezonden zijn! Hoe vaak heb Ik uw kinderen bijeen willen brengen, op de wijze waarop een hen haar kuikens bijeenbrengt onder haar vleugels;
en deze tekst vervolgt met……..
……..maar u hebt niet gewild!
Yeshua had, evenals Gods wetgeving in het eerste testament de rust voor ogen:
Mattheüs 11:28-30 Kom naar Mij toe, allen die vermoeid en belast zijn, en Ik zal u rust geven. Neem Mijn juk op u, en leer van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en u zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.
Het gebod dat, volgens Jesaja’s woorden, bedoeld was om verademing en rust te geven, gaat zich nu tegen de mens keren. De spot met Jesaja vormt bij God de toetssteen van hun gedrag en komt op hun eigen hoofd neer. Dat is precies zo met het aannemen of afwijzen van Yeshua, de Levende Tora, die geen jota of tittel van de wet verloren deed gaan:
Om die reden leerde Mozes het volk het verschil tussen zegen en vloek. Dit verschil komt ook tot uiting in het Vernieuwde testament:
Johannes 3:18 Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.
Het spottende verwijt van de priesters wordt in Jesaja’s mond tot een bloedige werkelijkheid: gebod op gebod, regel op regel, een snerpend commando hier, een snerpend commando daar. Regel op regel. Gevangenschap hier, gevangenschap daar. Hier een bloedbad, daar een bloedbad. Hier ontslag, daar ontslag. Jesaja zegt hier het oordeel aan, zodat, als zij weggaan, achterovervallen, verpletterd worden, verstrikt raken en gevangen worden. (Jesaja 28:13)
Hoe anders ging Koning David om met Gods geboden. Als we Psalm 119 lezen dan ervaren we de vreugde die David ontleende aan Gods geboden, inzettingen en verordeningen. De hele psalm is één grote lofzang op Gods wet:
Psalm 119:34-35 Geef mij inzicht, dan zal ik Uw wet in acht nemen; ja, ik zal mij er met heel mijn hart aan houden. Doe mij treden op het pad van Uw geboden, want daarin vind ik vreugde. 48. Ik hef mijn handen op naar Uw geboden, die ik liefheb, en overdenk Uw verordeningen. Psalm 119:70. Hun hart is zo ongevoelig als vet, maar ík verblijd mij in Uw wet. Psalm 119:97. Hoe lief heb ik Uw wet! Hij is heel de dag mijn overdenking.
Westerkerk Amersfoort - inzet: professor K. Schilder
De professor die in mijn kinderjaren preekte, beperkte het houden van de wet blijkbaar tot de tien geboden, hoewel deze de kapstok vormen waaraan alle andere geboden hangen. Er is tot op vandaag over geen onderwerp zoveel misverstand en twist geweest als over de heerlijke, heilige en goede wet van God. God de Vader heeft Zijn liefdevolle, zorgzame en heilige karakter aan ons geopenbaard in het geven van Zijn geboden. Ieder gebod getuigt van bijzondere wijsheid en zalig zij, die de moeite nemen om Vader beter te leren kennen door te onderzoeken wat Hij ons geopenbaard heeft.´
De professor was vanuit de kerk die hij vertegenwoordigde geen voorstander van de sabbat en zag deze als “Goddelijke sabbatsvreugden, waarheen krachtens gunstige nodiging de mens mocht ingaan langs de ladder der uit de wet zich ambtelijk herkennende en presenterende gehoorzaamheid.”. Wat dat "ambtelijk herkennen" inhoudt zou ik nu weer niet begrijpen. "Gelovig herkennen" begrijp ik wel. Wat een moeilijke zin met onbijbelse termen, waarmee een professor blijkbaar indruk wil maken..
Het is inderdaad een uitnodiging uit genade maar niet bedoeld om op grond van de wet, die ten onrechte als een ladder wordt voorgesteld, het eeuwige leven in te gaan. Het gaat ook niet in de eerste plaats over de “sabbatsvreugden”, maar om het gebod zelf “Gedenk de sabbat…. enz.” Daarvoor is het in de eerste plaats nodig dat het hart in geloof op God gericht is. Zo’n hartsgesteldheid zal ook de bereidheid tot het houden van de wet tot gevolg hebben. Het is Gods bedoeling dat de wet in het hart zal zijn. De professor doelde m.i. op de sabbatsvreugden in het hiernamaals die de Joden zouden kunnen verkrijgen door het houden van de wet.
Wie de sabbat naast zich neerlegt wijst één van de belangrijkste geboden af. Toch maakt de sabbat zelfs deel uit van de tien geboden die iedere week in deze Nieuw Testamentische gemeenten voorgelezen werden en vanouds ook onderhouden werden. In 321 na Christus besloot keizer Constantijn de Grote om van de zondag een officiële vrije dag te maken om zo éénheid in zijn rijk te krijgen tussen hen die de zon als god vereerden en anderen die de God van Israël vereerden. De kerk die de professor vertegenwoordigde hield zich, net zomin als de profeten en priesters in de tijd van Jesaja, op meerdere terreinen, niet aan Gods wet.
Alle verbondsbeloften, dus ook de belofte van eeuwig leven, zijn uitsluitend aan Israël gegeven. Niet aan de kerk. De gelovigen uit de heidenen worden door Christus geënt op de edele olijf, het verbond met Abraham, Izak en Jacob, waardoor men deel gaat uitmaken van het getrouwe deel van het volk Israël. (Romeinen 11). In die weg ontvangen ook gelovige heidenen Gods beloften. Een element wat in dit geheel gemist wordt.
Vanaf vers 15 bemoeit Jesaja zich met Jeruzalem door hen te waarschuwen en wat het tienstammenrijk is overkomen, als voorbeeld te zien. De leiders van Jeruzalem hadden een “verbond met de dood” gesloten.
Jesaja 28:15 Omdat u zegt: Wij hebben een verbond gesloten met de dood, en met het rijk van de dood zijn wij een verdrag aangegaan, wanneer de alles wegspoelende gesel voorbijtrekt, komt hij niet bij ons, want van de leugen hebben wij ons toevluchtsoord gemaakt en in het bedrog hebben wij ons verborgen.
Dat “verbond met de dood” was blijkens Jesaja 30:7 een verbond dat Juda met Egypte had gesloten. Het 10-stammenrijk had zo’n veiligheidsverbond met Aram-Damascus gesloten, waarvan de uitwerking hier de “wegspoelende gesel” wordt genoemd. Hun vertrouwen daarop zou een fiasco blijken te zijn.
Wat er bovendien gezegd wordt “van de leugen hebben wij ons toevluchtsoord gemaakt en in het bedrog hebben wij ons verborgen” maakt het volk van God bijzonder onbetrouwbaar. In deze weg is er geen zegen te verwachten.
In dit hoofdstuk wordt op drie verschillende manieren gesproken over de “ wegspoelende vloed”: Jesaja 28:2; Jesaja 28:15 en Jesaja 28:17-18. Dit maakt het hoofdstuk tot een duidelijke heenwijzing naar de tijd van de antichrist. De profeet Jesaja schreef dat zulke spotters brallen: "wanneer de alles wegspoelende gesel voorbijtrekt, komt hij niet bij ons" (Jesaja 28:15). Jesaja noemt deze mensen geestelijk blind (zie Jesaja 26:11). Hetzelfde zien we in onze tijd gebeuren. De "wegspoelende gesel" zal ook de mensheid in de eindtijd treffen ook al willen de mensen dat niet geloven.
Dergelijke profetieën komen we ook tegen in Daniël 9:26:
Het einde ervan zal zijn in de overstromende vloed en tot het einde toe zal er oorlog zijn, verwoestingen waartoe vast besloten is.
En in Openbaring 12 waar de aanval van de antichrist op “de vrouw” wordt beschreven:
Openbaring 12:15 En de slang spuwde uit zijn bek water als een rivier, de vrouw achterna, om haar door de rivier te laten meesleuren.
Deze verschrikking door legers (militaire overstroming) wordt met andere woorden ook bedoeld in Ezechiël 38:
Ezechiël 38:9 U zult oprukken, u zult komen als een verwoesting; u zult als een wolk zijn en het land bedekken, u en al uw troepen en vele volken met u.
Het is een kenmerk van de antichrist om door gevlei en met mooie woorden een misleidend vredesverbond te sluiten en als het erop aankomt de verbondspartner weg te trappen, zoals Jesaja en Daniël dat “verbond met de dood” beschrijven.
1 Korinthe 10:11 Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.
Ida