English & other languages: click here!
Jeremia 17 oordeel over afgoderij en schending sabbat
De zonde zit diepgeworteld in het hart van het volk. Daarom zal de HEERE Zijn volk overgeven aan het oordeel. De HEERE is de Bron van het leven. Maar wie Hem verlaat, is vervloekt. Jeremía klaagt vanwege de druk die hij ervaart van zijn volksgenoten. Jeremia waarschuwt met nadruk dat Gods toorn zal komen als men geen ernst maakt met de heiliging van de sabbat.
Ga naar hoofdstuk: inleiding/index - 1 - 2 - 3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23(1) - 23(2) - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 29 - 30 - 31(1) - 31(2) - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48(A) - 48(B) - 49(A) - 49(B) - 50(A) - 50(B) - 51(A) - 51(B) - 52 - Safan
Jeremia 17:1 De zonde van Juda is opgeschreven met een stift van ijzer, met een punt van diamant ingegrift op de schrijftafel van hun hart en op de hoorns van uw altaren. 2. Zoals zij aan hun kinderen denken, denken zij aan hun altaren en hun gewijde palen, bij bladerrijke bomen, op de hoge heuvels. 3. Mijn berg in het veld, uw vermogen, al uw schatten, zal Ik als buit geven – uw hoogten vanwege de zonde in heel uw gebied. 4. Dan zult u – en dat om uzelf – uw erfelijk bezit, dat Ik u gegeven heb, met rust moeten laten, want Ik zal u uw vijanden doen dienen in een land dat u niet kent. U hebt immers in Mijn toorn een vuur aangestoken, dat tot in eeuwigheid zal branden.
De zonde van Juda is opgeschreven met een stift van ijzer….een punt van een diamant…. De schrijftafel is hier het “hart”. En ja, voor het schrijven van de zonden op een “stenen hart” heb je zwaarder geschut nodig dan een pen of ganzenveer. Bovendien is een gegraveerde tekst niet uitwisbaar, zoals datgene wat met inkt geschreven is. Die stenen tafels doen denken aan Gods wet van de tien geboden, maar hier beelden ze de harten van het volk van Juda uit. Maar het is niet Gods Wet wat daar staat geschreven. Het is zonde. En die zonde is zo onuitwisbaar in de harten geschreven, het is alsof het met diamant en ijzer op steen is geschreven.
Het is het tegenovergestelde van wat Paulus aan de Korinthiërs schrijft als hij hen “een brief van Christus” noemt:
Volgens Jeremia 11:13 waren er in Jeruzalem net zoveel Baäl altaren als er straten zijn. En dat was nog niet alles, de gewijde palen, de offerhoogten en bladerrijke bomen waren geliefde plaatsen voor het bedrijven van afgoderij, voornamelijk de Baäl en de godin Asjera. (Ezechiël 6:13) In 2 Kron. 23:4,5 wordt melding gemaakt van afgodsbeelden die zelfs in Gods huis, de tempel stonden en die op last van Koning Josia daaruit verwijderd werden. De liefde voor de afgodendienst deed niet onder voor de liefde die ze hadden voor hun kinderen. Er was geen plaats meer in het hart voor de liefde tot hun Man en hun Maker, die hen getrouwd had. Het is zoals Jeremia 32:32 het verwoordt: “Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt YAHWEH”. Er zal een nieuw hart, een hart van vlees nodig zijn als er ooit van herstel sprake zal zijn.
Dan zult u uw erfelijk bezit, dat Ik u gegeven heb, met rust moeten laten…..
Hier wordt duidelijk geprofeteerd dat Juda in ballingschap zal gaan. Ze hebben hun erfelijk bezit niet op waarde geschat en verwaarloosd. De gemeente van Filadelfia wordt in Openbaring 3:8 geprezen om haar trouw, maar uit voorzorg door Yeshua gewaarschuwd “houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme”. Eenmaal zal YAHWEH zelf tot een schitterende kroon en sierlijke krans zijn voor het overblijfsel van Zijn volk. Jes. 28:5 Maar het is wel een overblijfsel….
Als het volk straks in ballingschap zal gaan zal men begrijpen dat dit vuur als straf van God komt. Het is door het volk zelf aangestoken doordat zij met hun voortdurende afgoderij Gods toorn hebben geprikkeld. Het zal tot in eeuwigheid branden, net zo als het vuur in de hel. (Deut.32:22a) Maar wie zich bekeert zal uit het vuur gered worden. (1 Kor. 3:15 ).
Dat ontstoken vuur komt aan het eind van dit hoofdstuk weer aan de orde.
Jeremia 17:5-8 Zo zegt de HEERE: Vervloekt is de man die vertrouwt op een mens, en die een schepsel tot zijn arm stelt, terwijl zijn hart van de HEERE afwijkt. 6. Hij zal zijn als een kale struik in de vlakte, die het niet ziet wanneer het goede komt: hij verblijft op de droogste plekken in de woestijn, in zilt en onbewoond land. 7. Gezegend is de man die op de HEERE vertrouwt, wiens vertrouwen de HEERE is. 8. Hij zal zijn als een boom, die bij water geplant is, en die zijn wortels laat uitlopen bij een waterloop. Hij merkt het niet als er hitte komt, zijn blad blijft groen. Een jaar van droogte deert hem niet, en hij houdt niet op vrucht te dragen.
Vervloekt is de man die vertrouwt op een mens…. De Bijbel waarschuwt op meerdere plaatsen voor het stellen van vertrouwen in mensen. In Psalm 146:3 staat dat we niet op edelen moeten vertrouwen. Met die “edelen” worden dan menselijk belangrijke personen bedoeld, bijvoorbeeld in de politiek, het onderwijs en ook kerkelijke of religieuze leiders. We moeten al hun raadgevingen, bevelen, ideeën toetsen aan Gods Woord. Natuurlijk is dit niet bedoeld om iedereen bij voorbaat te wantrouwen, als we maar toetsen! Je vraagt hulp van een arts of hulpverlener als er reden voor is en dan stel je toch tot op zekere hoogte vertrouwen in zijn hulp. God zal iemand die opnieuw geboren is ook door Zijn Heilige Geest opmerkzaam maken op mogelijke misleiding of bedrog. Man en vrouw in een huwelijk moeten bijvoorbeeld op elkaar kunnen vertrouwen. Dat is alleen mogelijk als beiden op God gericht zijn en ook hun eigen gedachten, plannen en inzichten door God en Zijn Woord en Geest toetsen. Man en vrouw kunnen hierin elkaar tot hulp zijn en elkaar aanvullen en corrigeren. Dit is ook mogelijk onder oprechte gelovigen. De uiteindelijke richtlijn in dit alles blijft toch “wat zegt Woord en Geest”, “ wat is Gods wil?” en daarvoor moeten we kiezen, ook als iemand die we liefhebben en naast ons staat, het anders van ons verwacht. En pas vooral op bij geestelijke en politieke leiders. Wat worden zulke mensen vaak verafgood, terwijl het niet zelden misleiders zijn die uit zijn op eigen eer en voordeel. Mensen met liefelijk klinkende woorden, maar wiens hart van de HEERE afwijkt zoals Jeremia 17:5 zegt. Wie dat alles aan zijn laars lapt wordt vergeleken met een kale struik in de vlakte.
Hij zal zijn als een kale struik in de vlakte…. Deze struik wordt in het Hebreeuws genoemd: עֲרוֹעֵר“aroer” Strong 6176. Dit lijkt op het woord voor vervloekt ( arur ) en maakt deel uit van een woordspeling.
Gezegend is de man die op de HEERE vertrouwt, wiens vertrouwen de HEERE is….. tegenover die kale struik in de vlakte wordt hier een groene boom gesteld die opvalt door het groene blad en de overvloed aan vruchten. Ook al heeft de boom moeilijke perioden doorstaan, hij lijkt dat allemaal aan te kunnen, doordat hij zijn wortels uitstrekt naar het Levende Water.
Je ziet, de boom op het plaatje heeft moeilijke perioden gehad en schade opgelopen. Het Levende Water is een beeld van Yeshua!. Hij liet zich verbrijzelen voor onze zonden, tot de dood erop volgde. Door Zijn dood komen er stromen van Levend Water voort uit de troon van God. We lezen daarover in Ezechiël 47. Maar van dat Levende Water kunnen we nu al drinken door onze omgang met Yeshua, door het lezen en gelovig tot ons nemen van Gods Woord. We zien hier een vergelijking met de eerste drie verzen van Psalm 1.
Jeremia 17:9-10 Arglistig is het hart, boven alles, ja, ongeneeslijk is het, wie zal het kennen? 10. Ik, de HEERE, doorgrond het hart, beproef de nieren, en dat om ieder te geven overeenkomstig zijn wegen, overeenkomstig de vrucht van zijn daden.
Het is slecht gesteld met de mens die door God geschapen is om een intieme, vertrouwelijke relatie met Hem te hebben. Sinds de zondeval zijn we op onszelf gericht en wie zelf in het middelpunt van zijn leven staat is het meest beklagenswaardig wezen. Jeremia noemt het arglistig, ongeneeslijk! In de voorafgaande verzen werden we gewaarschuwd om ons vertrouwen niet op mensen te stellen. Het gaat zelfs zo ver dat we ook niet op onszelf moeten vertrouwen. In Spreuken 3:5-6 lezen we niet op eigen inzicht te vertrouwen, maar bij de HEER te rade te gaan. God zegt van David: Ik heb David gevonden, een man naar Mijn hart, die al Mijn bevelen zal volbrengen. (Hand.13:22) Deze David heeft ons een goed voorbeeld nagelaten. Zijn gebed was:
Psalm 139:23-24 Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart, beproef mij en ken mijn gedachten. Zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.
David heeft het, evenals Jeremia, over God die het hart en de nieren doorgrondt. Voor Hem is niets verborgen. Maar er is een groot verschil. David laat God zijn hart doorgronden, omdat hij wil dat zijn hart eenswillend is met God. Maar de Judeeërs hebben er geen belang bij dat God hun doorgrondt en doorziet, want dat zou betekenen dat ze moeten veranderen. Hun zondige leven bevalt hen goed. David daarentegen wist dat het heilzaam is om meer te vertrouwen op wat God over ons zegt dan op wat we over onszelf denken of voelen.
Over dat arglistige hart van Juda, waarvoor geen genezing mogelijk is, heeft Jeremia in de voorafgaande hoofdstukken voorbeelden gegeven:
Jeremia 11:8 Zij hebben echter niet geluisterd en zij hebben hun oor niet geneigd, maar ze gingen door, ieder overeenkomstig zijn verharde, boosaardige hart. Daarom bracht Ik over hen al de woorden van dit verbond dat Ik geboden heb te doen, maar die zij niet gedaan hebben.
Jeremia 14:14 De HEERE zei tegen mij: Die profeten profeteren vals in Mijn Naam. Ik heb hen niet gezonden, Ik heb hun geen opdracht gegeven en Ik heb niet tot hen gesproken. Zij profeteren u een leugenvisioen, waarzeggerij, holle praat en bedrog van hun eigen hart.
Jeremia 16:12 Wat u betreft, u hebt meer kwaad gedaan dan uw vaderen, want zie, ieder van u gaat zijn eigen verharde, boosaardige hart achterna door niet naar Mij te luisteren.
Bovenvermelde zonden zijn de vruchten van dat arglistige hart.
Jeremia 17:11 Wie rijkdom verwerft, maar niet op rechtmatige wijze, is als een patrijs die eieren uitbroedt, maar ze niet heeft gelegd. Op de helft van zijn dagen moet hij die achterlaten, in zijn einde blijkt hij een dwaas te zijn.
Hier gaat het over rijkdom, dat op zichzelf niet verkeerd hoeft te zijn. Het gaat er om hoe je zo rijk bent geworden en wat je ermee hebt gedaan. Rijkdom is niet zelden een zegen van satan terwijl we onszelf kunnen wijsmaken dat het God was die zegende.
De mens zoekt vaak wegen om indruk te maken op anderen en om door hen bewonderd te worden. Zijn we bezorgd om hen die in armoede leven?
De Bijbel laat duidelijk weten dat rijkdom ook een verantwoordelijkheid inhoudt ten aanzien van de armen onder ons. Lukas 3:11, Lukas 1:53, 2 Kor. 8:15. Jeremia heeft het in dit verband over een dwaas, iemand die de mammon dient, die zijn opgebouwde rijkdom moet achterlaten als hij “veel te vroeg” sterft. Datzelfde thema gebruikte Yeshua in een gelijkenis, vermeld in Lukas 12:15-21.
“Zo is het met hem die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.“ Lukas 12:21
Jeremia illustreert het met het gedrag van een patrijs (veldhoen) dat zijn verzamelde eieren half uitgebroed in de steek laat.
Jeremia 17:12-13 Een eretroon, een hoge plaats vanaf het begin, is de plaats van ons heiligdom. 13. HEERE, Hoop van Israël, allen die U verlaten, zullen beschaamd worden. Wie zich van mij afkeren, zullen in de aarde worden geschreven, want zij hebben de bron van het levende water, de HEERE, verlaten.
Een hoge plaats, een eretroon en de plaats van ons heiigdom voert ons terug naar een begin van de Bijbel: Genesis 22. In dit hoofdstuk wordt vier maal het woord “plaats” מָּקוֹם maqom genoemd. In hoofdstuk 28 (Bethel) zeven maal. Ditzelfde woord voor “plaats” מָּקוֹם maqom wordt hier in Jeremia 17:12 gebruikt. Hier wordt duidelijk verwezen naar een plek waar de tegenwoordigheid van God zich manifesteerde. Afgezien van Bethel, was dit de berg Moria, waar Abraham zijn zoon offerde, waar David de dorsvloer van Arauna kocht voor de bouw van een tempel, en waar later ook inderdaad het heiligdom, de tempel stond waarin God troonde, de plaats waar Yeshua werd gekruisigd. Die plek, Sion, ook Gods toekomstige eeuwige woonplaats, wordt door Jeremia geroemd. Het is zo wrang en het maakt hen extra verantwoordelijk dat Juda, juist daar waar Gods troon bij hen was, zich afkeerde van Hem die hen alleen maar wilde zegenen.
Degenen die zich afkeerden van God en Zijn wet zullen beschaamd worden. De Judeeërs die door Jeremia worden aangesproken zijn door hun afgodendienst en ongehoorzaamheid zulke afkerigen. Die aanwezigheid van God was en is de Hoop van Israël. De hoop op genade, die zou komen in de persoon van Yeshua “de Bron van het Levende Water”. Maar ze zullen daaraan geen deel meer hebben. Ze worden “in de aarde geschreven”, d.w.z. uit het boek des levens verwijderd.
Psalm 69:29 Laat hen uitgewist worden uit het boek des levens, laat hen bij de rechtvaardigen niet opgeschreven worden.
Dit principe wat Jeremia beschrijft als “in de aarde geschreven” wordt later door Yeshua vervuld. Het is te lezen in Johannes 8:8. De context daarvan is Johannes 7 en 8. In Johannes 7 profeteerde Hij op de laatste dag van het Loofhuttenfeest, waarop altijd een grote waterceremonie plaatsvond, over “Het Levende Water”:
Johannes 7:37-39 En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.
Yeshua is de Gever van het Levende Water en biedt ons water aan zonder dat we ervoor hoeven te betalen (Jesaja 55:1). Na deze profetische uitspraak die betrekking had op het waterfestijn, ging iedereen naar huis. Maar Yeshua overnachtte op de Olijfberg waar hij altijd ongestoord in gemeenschap met Zijn Vader kon zijn. De volgende morgen, zo zegt Johannes 8:2 ging hij naar de tempel, waar Hem een overspelige vrouw werd getoond, die gestenigd zou moeten worden. Dit was opgezet om Yeshua in de val te laten lopen.
Toen niemand van de schriftgeleerden en de farizeeën zich zondeloos bevond om de eerste steen te pakken en de vrouw haar leven mocht behouden (na de waarschuwing “en zondig niet meer”) ging het oordeel over de vrouw over op de aanklagers. Yeshua bukte zich en schreef in de aarde…. De schriftgeleerden kenden de profetieën en wisten wat Jeremia daarmee bedoeld had. En ze verlieten “de Bron van het Levende Water” ( Jer. 17:13).
Jeremia 17:14-18 Genees mij, HEERE, en ik zal genezen worden, verlos mij, en ik zal verlost worden, want U bent mijn lofzang. 15. Zie, zij zeggen tegen mij: Waar is het woord van de HEERE? Laat het toch uitkomen! 16. Wat mij betreft, ik heb niet meer aangedrongen dan een herder achter U betaamde, naar een onheilsdag heb ik niet verlangd. U weet Zelf wat over mijn lippen kwam, het was voor Uw aangezicht. 17. Wees mij niet tot een verschrikking, U bent mijn toevlucht op een dag van onheil. 18 Laten mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden. Laten zij ontsteld zijn, maar laat mij niet ontsteld zijn. Breng over hen een dag van onheil, breek ze met een dubbele verbreking.
Genees mij, HEERE, en ik zal genezen worden, verlos mij, en ik zal verlost worden, want U bent mijn lofzang…. Jeremia voelde zich ziek. Of dit lichamelijk of geestelijk bedoeld is wordt niet vermeld, maar het is duidelijk dat de boodschap van Jeremia hem niet in dank zal zijn afgenomen. Weerstand van mensen maakt je niet gelukkig en kan je het leven op allerlei manieren moeilijk maken. Jeremia weet dat Yahweh Zijn geneesheer is en verwacht het van Hem. Hij looft God temidden van zijn moeiten en wacht op Zijn verlossing.
Zij zeggen tegen mij: Waar is het woord van de HEERE? Laat het toch uitkomen!...
Die reactie van het volk is één van ongeloof.” Jeremia kan hun wel ballingschap aankondigen, maar eerst zien en dan geloven. Ze hebben het toch goed? Het zal heus wel meevallen”. Men kijkt alleen naar het hier en nu. Over hun ongehoorzaamheid en de gevolgen daarvan, denken ze niet na. Jeremia, die zwartkijker, moet ophouden met zijn gezeur. Hun harten zijn verhard. (Zie Jeremia 17:1)
ik heb niet meer aangedrongen dan een herder achter U betaamde… Jeremia had niets meer en niets minder gezegd dan wat God hem in het hart had gegeven. Het was het Woord van God en niets van hemzelf. Een herder in dienst van God mag het niet erger maken dan het is. Dat heeft Jeremia dan ook niet gedaan. Het was erg genoeg. God weet dat het Zijn oordeel is wat Jeremia door moest geven.
naar een onheilsdag heb ik niet verlangd….. Het volk doet het voorkomen alsof Jeremia hun het onheil gunt en hij er plezier in heeft om hen bang te maken. Maar het was voor hem even pijnlijk om dit door te geven. In zijn klaagliederen zegt Jeremia dat het ook pijnlijk is voor God: Want niet van harte verdrukt Hij en bedroeft Hij mensenkinderen. Klaagliederen 3:33
Wees mij niet tot een verschrikking,…. Het oordeel wat over het volk komt zal ook gevolgen hebben voor Jeremia, dat realiseert hij zich heel goed. Daarom vervolgt hij met het uitspreken van zijn vertrouwen: ”U bent mijn toevlucht op een dag van onheil.” Dat mag ook de houding zijn van een wedergeboren gelovige in onze tijd waarover het oordeel voorzegd is.
Laten mijn vervolgers beschaamd worden, maar laat mij niet beschaamd worden.
De Judeeërs willen dat Jeremia zich schaamt over zijn houding. Maar omdat Jeremia weet dat zijn woorden Gods woorden zijn, weet hij dat hij zich niet hoeft te schamen. Maar hun woorden en hun houding bezorgen hem wel pijn en boosheid. Jeremia ziet dat als vervolging. Hij weet dat het terecht is als zij zich zouden schamen en daarom vraagt hij God daarom. Hij neemt zelf geen wraak, maar geeft het over aan God die zich aan ons ook bekend heeft gemaakt met de woorden “Mij komt de wraak toe”! Rom. 12:19. Daarom kan Jeremia met vrijmoedigheid om uitvoering van het door God aangekondigde oordeel vragen. Er was immers geen bekering zoals Jona op zijn prediking in Ninevé had ervaren. Juda is het oordeel dubbel en dwars waard.
Jeremia 17:19-23 Zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: Ga in de Volkspoort staan, waardoor de koningen van Juda binnenkomen en waardoor zij naar buiten gaan, ja, in alle poorten van Jeruzalem, 20. en zeg tegen hen: Hoor het woord van de HEERE, koningen van Juda, heel Juda en alle inwoners van Jeruzalem, die door deze poorten binnenkomen. 21. Zo zegt de HEERE: Wacht u er omwille van uw leven voor om op de sabbatdag een last te dragen en die door de poorten van Jeruzalem binnen te brengen. 22. Ook mag u op de sabbatdag geen last uit uw huizen naar buiten brengen en geen enkel werk mag u doen. U moet de sabbatdag heiligen, zoals Ik uw vaderen geboden heb. 23. Zij hebben echter niet geluisterd en hun oor niet geneigd, maar zij waren halsstarrig door niet te luisteren en geen vermaning te aanvaarden.
Hoor het woord van de HEER, koningen van Juda, en heel Juda, en alle inwoners van Jeruzalem…. Opnieuw spreekt Jeremia Juda en Jeruzalem aan, maar nu over het houden van de sabbat. Jeremia spreekt zijn woorden in de poorten van Jeruzalem.
God heeft een verbond met Israël gesloten, zoals man en vrouw een huwelijksverbond sluiten. Jeremia 3:14. Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, WANT ÍK HEB U GETROUWD. Als twee mensen trouwen, kiezen ze ervoor zichzelf voor elkaar apart te zetten (te heiligen). Het teken van die menselijke verbintenis is de trouwring. Op dezelfde manier is de sabbat het teken dat men bij God hoort en voor Hem wil leven. Zie deze Jaïr studie.
Exodus 31:13 en 17 U dan, spreek tot de Israëlieten en zeg: U moet zeker Mijn sabbatten in acht nemen, want dat is een TEKEN tussen Mij en u, al uw generaties door, zodat men weet dat Ik de HEERE ben, Die u heiligt.
17. Hij zal tussen Mij en de Israëlieten voor eeuwig een TEKEN zijn, want de HEERE heeft in zes dagen de hemel en de aarde gemaakt, en op de zevende dag heeft Hij gerust en Zich verkwikt.
Wacht u er omwille van uw leven voor om op de sabbatdag een last te dragen… Wat Jeruzalem aan handelsgoederen in en uit ging, kwam allemaal door de toegangspoorten waarin Jeremia zijn waarschuwende boodschap verkondigde. Dat dit goederentransport op de sabbat gewoon doorging, geeft aan dat de gedachten meer bezig zijn met geld verdienen, met wereldse zaken, dan dat men deze dag voor God geheiligd hield en genoot van de rust die Hij hen wilde geven. Jeremia zegt er uitdrukkelijk bij dat ze spelen met hun leven door dit belangrijke gebod van God te negeren.
U moet de sabbatdag heiligen, zoals Ik uw vaderen geboden heb. Het lijkt, ook in onze tijd, wel tegen dovemansoren gesproken. Men is halsstarrig en wil geen vermaning aanvaarden. Je kunt wel zeggen dat het sabbatsgebod alleen voor de Joden geldt, maar die restrictie heeft God niet gemaakt. Dat is een menselijk bedenksel. Ook de vreemdelingen in Israël moesten zich aan Gods wetten houden, Het Woord van God ging wel in de eerste plaats uit naar de Joden, maar het was de bedoeling dat uiteindelijk de hele aarde Gods Volk zou zijn.
Deuteronomium 4:5-6 Zie, ik heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; om zo te handelen in het midden van het land waarin u zult komen om het in bezit te nemen. 6. Neem ze in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen: Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk!
Jesaja 56:6-7 En de vreemdelingen die zich bij de HEERE voegen om Hem te dienen en om de Naam van de HEERE lief te hebben, om Hem tot dienaren te zijn; allen die de sabbat in acht nemen, zodat zij hem niet ontheiligen, en die aan Mijn verbond vasthouden: 7. hen zal Ik ook brengen naar Mijn heilige berg, en Ik zal hen verblijden in Mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op Mijn altaar. Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken.
Jeremia 17:24-25 Het zal echter gebeuren, als u daadwerkelijk naar Mij zult luisteren, spreekt de HEERE, door op de sabbatdag geen last door de poorten van deze stad naar binnen te brengen, en door de sabbatdag te heiligen en daarop geen enkel werk te doen, 25. dat dan koningen en vorsten, die op de troon van David zitten, door de poorten van deze stad naar binnen zullen komen, rijdend op wagens en op paarden, zij en hun vorsten, de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem. Dan zal deze stad voor eeuwig bewoond blijven.
als u daadwerkelijk naar Mij zult luisteren, spreekt de HEERE……
Dan zal deze stad voor eeuwig bewoond blijven.
Jeremia sprak de woorden van Yahweh. Hij had gewoon de sabbatsgeboden, waarmee de voorvaders bij de Sinaï hadden ingestemd, aan hen voorgehouden. Exodus 20:8-11. Jeremia hield die huwelijksakte die bezegeld was met het houden van de sabbat opnieuw aan Juda voor met de belofte dat de inwoners van Jeruzalem en Juda, als ze slechts dit éne gebod radicaal zouden gehoorzamen, zij hun stad en het Koningshuis van David, zouden behouden.
Jeremia 17:26-27. Zij zullen uit de steden van Juda komen, en uit de omstreken van Jeruzalem, uit het land van Benjamin, uit het Laagland, uit het Bergland en uit het Zuiderland, terwijl zij brandoffers, slachtoffers, graanoffers en wierook brengen, en terwijl zij lofoffers zullen brengen in het huis van de HEERE. 27. Maar als u niet naar Mij luistert door de sabbatdag te heiligen en door daarop geen last te dragen als u op de sabbatdag door de poorten van Jeruzalem binnenkomt, dan zal Ik een vuur aansteken in zijn poorten; dat zal de paleizen van Jeruzalem verteren, en het zal niet geblust worden.
terwijl zij brandoffers, slachtoffers, graanoffers en wierook brengen, en terwijl zij lofoffers zullen brengen in het huis van de HEERE…. Bij gehoorzaamheid zou het oordeel worden afgewend en de tempel- en offerdienst blijven bestaan. Men zou van alle kanten komen om offers te brengen in de tempel.
Maar als u niet naar Mij luistert door de sabbatdag te heiligen… Als de sabbat niet wordt geheiligd en men doorgaat met transporten door de poorten van Jeruzalem, dan zal YAHWEH het oordeel uitvoeren, door een vuur aan te steken binnen die poorten. (Jeremia 21:14; Jeremia 44:5-6; Ezechiël 15:6-7; Ezechiël 22:20-21,31).
De zonde van het negeren van de sabbat zorgt eveneens voor het ontsteken van het vuur van Gods toorn, waarover we ook al in vers 4 van dit hoofdstuk lazen. De tempel zal er niet meer zijn, de paleizen worden verbrand. En we weten dat dit inderdaad heeft plaatsgevonden in het jaar 587 v.Chr.
Als we naar de zonden in onze tijd kijken, dan kan het vuur van Gods toorn ook niet uitblijven. Omdat God zich op dit moment op de achtergrond houdt, denken veel mensen, net zoals in Juda, "het loopt heus niet zo'n vaart". Maar vergis je niet, wat God zegt gebeurt ook! Hij grijpt in als de zonde op zijn hoogtepunt is, zodat het voor ieder duidelijk is wie Hem tegenstaat. Ieder zal zich voor Hem moeten verantwoorden. Niemand komt daar onderuit.
Maar voor ieder is ook Gods liefdevolle genade beschikbaar, als hij van harte Gods Woord en Geest tot zich neemt. De sabbat en de geboden serieus neemt. Als het stenen hart een hart van vlees wordt, nu dat nog kan. Dan kan zelfs een brandhout nog uit het vuur van Gods toorn getrokken worden. Zach.3:2
Ida