English & other languages: click here!

Jeremia 16: oordeel, ballingschap en toekomst

Jeremia leefde in de tijd dat de zonde en de ongerechtigheid groot was in Israël. De vernietiging van Jeruzalem en de ballingschap stonden voor de deur.  

De oorzaak is altijd weer de vermenging van de godsdienst aan Yahweh met de afgoderij. De hoogten, de gewijde palen en de kinderoffers aan de Moloch. (Jeremia 19:4,5). Het grootste deel van Jeremia 16 is een oordeelsprediking. Dat maakte Jeremia niet geliefd onder het volk en zijn koning. Hij werd vaker als een “complotdenker” in de gevangenis gezet. Zelfs in zijn geboortedorp was hij niet veilig (Jeremia 11:21-23).

Jeremia was geen begaafd prediker met aanzien en luxe, zoals we ze in onze tijd wel zien. Hij sprak en deed alleen datgene wat God hem gebood. Jeremia mocht geen vrouw nemen waardoor hij zonen en dochters zou krijgen. Want zijn vrouw en kinderen zouden alleen maar delen in het lot dat over het land komt.


Ga naar hoofdstuk:  inleiding/index -  1 - 2 - 3 - 4 - 5 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23(1) - 23(2) - 24 - 25 - 26 -  27 - 28 - 29 - 30 - 31(1) - 31(2) - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48(A) - 48(B) - 49(A) - 49(B) - 50(A) - 50(B) - 51(A) - 51(B) - 52 - Safan


Wat was dan het lot dat over het land zou komen?

Jeremia 16:4 Zij zullen sterven aan dodelijke ziekten, er zal over hen geen rouw bedreven worden en zij zullen niet begraven worden, maar tot mest op de aardbodem zijn. Zij zullen door het zwaard en door de honger omkomen, en hun dode lichamen zullen tot voedsel zijn voor de vogels in de lucht en voor de dieren op de aarde.

God heeft Zijn vrede, goedertierenheid en barmhartigheid weggenomen van Israël.  

Jeremia mocht niet meer deelnemen aan het sociale leven in zijn omgeving. Niet naar een feestmaal, niet naar een begrafenis, geen troostwoorden spreken tot hen die in rouw zijn.

De mensen zullen vragen: ´wat is onze ongerechtigheid en wat is onze zonde waarmee wij tegen de HEERE, onze God, gezondigd hebben?’ Ze zijn zich van geen kwaad bewust. Dan moet Jeremia hen antwoorden dat hun vaderen afvallig van Yahweh zijn geworden en andere goden gingen dienen. Dat ze zich niet aan de wet van God hielden en dat hun nageslacht met hun verharde, boze hart het nog bonter maakte. (Jeremia 16:10-12) Dan rest er alleen: de ballingschap. Het land zal zijn bewoners uitspuwen (Lev. 18:25-28; Lev. 20:22) God had gezegd: "… het land is van Mij" (Lev. 25:23). Maar Israël had het land verontreinigd en ontheiligd. (Jeremia 16:18)

GOD HEEFT GEEN GENADE MEER.... HIJ WERPT ZIJN VOLK WEG.... (Jeremia 16:13)

En dan....ineens.....verandert het spreken van God. In de allerdiepste duisternis wordt de schijnwerper gericht op het licht van de toekomst.

Er zal niet meer gezegd worden: “Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten uit het land Egypte geleid heeft.”

Gods verlossing van Zijn volk uit Egypte is de centrale verlossingsdaad in de Bijbel. Door de Pesachviering en op vele andere manieren herinnerde God Israël voortdurend aan dit grote werk. Ook de gelovigen uit de heidenen worden hier voortdurend bij bepaald.

De heidenen kennen eveneens een slavenbestaan vanuit de zonde en vanuit het Babels/Griekse denken.

"Hij heeft ons getrokken uit de macht van de duisternis en overgezet in het Koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde” (Kol 1:13).

“Ik zal hen terugbrengen in hun land”, luidt de belofte. Niet uit sommige landen, maar uit “al de landen waarheen Hij hen gedreven had”.

Het land Israël blijft het thuisland zoals beloofd aan Abraham, Izaäk en Jakob. Het verlossingswerk uit Egypte dat Israël  mocht ervaren is groots! Maar het herstellende werk aan Gods kinderen overtreft datgene waarmee het begon. Dat geldt ook voor de gelovige in onze tijd – wanneer God een kind van Hem uit een metaforische ballingschap verlost en gelouterd terug plaatst in Zijn gunst en belofte – kan dit werk als nog groter worden beschouwd. Dit is het principe dat God aan Jeremia heeft geopenbaard.

Jeremia 16:16 Zie, Ik ga boden tot vele vissers zenden, spreekt de HEERE, dat zij hen moeten opvissen. En daarna zend Ik boden tot vele jagers, dat die hen moeten opjagen van elke berg en van elke heuvel, en uit de kloven van de rotsen. 17. Want Mijn ogen zijn gevestigd op al hun wegen. Ze zijn voor Mijn aangezicht niet verborgen en hun ongerechtigheid kan zich niet voor Mijn ogen verhullen.18. Ik zal eerst hun ongerechtigheid en hun zonde dubbel vergelden, omdat zij Mijn land ontheiligd hebben: zij hebben Mijn eigendom met de dode lichamen van hun afschuwelijke afgoden en hun gruweldaden vervuld.

Hoewel de boodschap van deze tekst valt binnen het deel dat op de toekomst is gericht, worden hier toch weer de zonden uit het verleden (het heden = de tijd van Jeremia) aangehaald. Daarom kunnen de vissers en jagers ook te maken hebben met het oordeel, in tegenstelling tot de gangbare opvatting dat zij ingezet worden bij het terugdrijven van de Israëlieten naar hun thuisland. In Deut. 30:2 wordt het terugbrengen naar hun land verbonden met bekering. Dat is meestal niet het geval.  Het is ook mogelijk dat de jagers en vissers van dienst zijn in beide situaties, of dat zij verschillende taken hebben. Bij “jagers” zouden we kunnen denken aan de Chaldeeën, het nageslacht van de jager bij uitstek “Nimrod”. Genesis 10:9. Dit was ook het volk dat Israël in die tijd  in ballingschap voerde. Het geestelijk nageslacht van Nimrod met zijn jachtinstinct is echter over de hele aarde verspreid.

Een vissersvolk was Tyrus/Fenicië (het huidige Libanon).

Yeshua zei tot de discipelen “Kom achter Mij aan, en Ik zal u vissers van mensen maken.” Mattheüs 4:19; Markus 1:17.  In Johannes 21:3 e.v. vingen de discipelen in de nacht niets. Maar de volgende ochtend stond de opgestane Messias daar en op Zijn instructie wiepen ze het net uit aan de andere kant en zij konden het niet meer trekken vanwege de grote hoeveelheid vissen. Joh. 21:6

Mattheüs 13:48 Als het vol geworden is, trekken de vissers het op de oever. Ze gaan zitten en verzamelen de goede vissen in vaten, maar de slechte gooien zij weg.
Lees dit vers in zijn context: Mattheüs 13:47-52. Deze gelijkenis is veelzeggend!

Jeremia 16:19 HEERE, mijn kracht en mijn burcht, mijn toevlucht op de dag van de benauwdheid, tot U zullen de heidenvolken komen van de einden der aarde, en zeggen: Onze vaderen hebben enkel leugen in erfelijk bezit gekregen, en nietige dingen, niets ervan is van nut. 20. Zou een mens zich goden maken? Dat zijn toch geen goden! 21. Daarom, zie, Ik doe hen erkennen,   deze keer doe Ik hen Mijn hand en Mijn macht erkennen. Dan zullen zij weten dat Mijn Naam HEERE is.

 

HEERE, mijn kracht en mijn burcht, mijn toevlucht op de dag van de benauwdheid…. Ondanks de sombere situatie waarin Jeremia zich bevond putte hij zijn kracht uit Yahweh. Hij was zijn burcht en toevlucht.

De heidenvolken zullen komen van de einden der aarde…. Jeremia werd door God wel de profeet voor de heidenen genoemd, hoewel hij nooit Israël uit ging. “Ik heb u aangesteld tot een profeet voor de volken.”  (Jeremia 1:5c) Jeremia had wel profetieën voor allerlei volken op aarde. Zie de hoofdstukken 46 t.m. 51. Aan het eind van zijn leven werd Jeremia met de overgebleven inwoners gedporteerd naar Egypte en is daar vermoedelijk gestorven. Maar hij had een prachtige belofte voor de heidenvolken…

Onze vaderen hebben enkel leugen in erfelijk bezit gekregen, en nietige dingen, niets ervan is van nut…. Dit zullen de gelovige heidenen zeggen die komen. Ik denk dat menigeen van ons hiermee wel kan instemmen. We kunnen niet steunen op het geloof van onze vaderen. Alleen Woord en Geest is de bron van waaruit we putten.

Zou een mens zich goden maken? Dat zijn toch geen goden!  En toch doet de mens dat. Dat zijn heus niet alleen de afgodsbeelden. Het is alles en iedereen waarop men meer vertrouwen stelt dan op God en Zijn Woord. Maar de heidenen die komen van de einden der aarde hebben dat alles afgelegd  en als  “van geen nut” bestempeld.

Ik doe hen Mijn hand en Mijn macht erkennen… Het is God die de heiden dit doet erkennen: Filippenzen 2:13 want het is God, Die in u werkt zowel het willen als het werken, naar Zijn welbehagen.

Dan zullen zij weten dat mijn Naam YAHWEH is….

De hele wereld zal het weten en Hem van harte eren!

Ida