English & other languages: click here!

Haggaï 1 & 2

Intro:

Haggaï behoort tot de 12 kleine profeten. Negen van die profeten verkondigden Gods Woord vóór de ballingschap. Drie ervan profeteerden ná de ballingschap. Naast Haggaï, waren dat Zacharia en Maleachi. Zij spraken dus tot het overblijfsel van Israël dat was teruggekeerd uit de ballingschap. De profetie van Haggaï geeft ons verschillende specifieke chronologische markeringspunten (Haggai 1:1, 1:15, 2:1, 2:10, 2:20). Hier leren we dat de profetie begon in september 520 v.Chr

Haggaï wordt twee keer genoemd in het boek Ezra, de priester die toezicht hield op het werk van de herbouw van de tempel: Ezra 5:1-2 en Ezra 6:14. Zijn naam betekent “mijn feest” חַגַּי  Het woord “chak” (gakh) zit erin, dat velen kennen als “chak sameach” (een blij feest!).

Oproep de tempel te herbouwen.

"Oproep om de zondige nalatigheid onder ogen te zien. De leiders en heel het volk geconfronteerd met hun falen" 1-6

Haggaï 1:1-6 In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag van de maand, kwam het woord van de HEERE, door de dienst van de profeet Haggaï, tot Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester: 2. Zo spreekt de HEERE van de legermachten: Dit volk zegt: De tijd is nog niet gekomen, de tijd om het huis van de HEERE te herbouwen. 3. Toen kwam het woord van de HEERE door de dienst van de profeet Haggaï: 4. Is het voor u wel de tijd om in uw fraai overdekte huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? 5. Nu dan, zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. 6. U zaait veel maar brengt weinig binnen. U eet maar niet tot verzadiging. U drinkt maar wordt niet dronken. U kleedt u, maar wordt niet warm. De dagloner ontvangt zijn loon in een doorboorde buidel.

Ezra 5:1 De profeten Haggaï, de profeet, en Zacharia, de zoon van Iddo, profeteerden onder de Joden die in Juda en in Jeruzalem waren; in de Naam van de God van Israël profeteerden zij tegen hen.
Ezra 6:14 En de oudsten van de Joden bouwden en maakten goede vorderingen onder de profetie van Haggaï, de profeet, en Zacharia, de zoon van Iddo. Ze bouwden en voltooiden het overeenkomstig het bevel van de God van Israël en overeenkomstig het bevel van Kores en Darius en Arthahsasta, de koning van Perzië.

De houding van het teruggekeerde deel van Israël was anders dan wat David dacht:

2 Samuel 7:2 dat de koning tegen de profeet Nathan zei: Zie toch, ik verblijf in een huis van cederhout, terwijl de ark van God te midden van tentdoek verblijft.


We zien in het eerste hoofdstuk van Haggaï de naam van Zerubbabel, die “zaad van Babel”, of “geboren in Babel” betekent. Deze Zerubbabel was uit het koningsgeslacht van David, maar wel uit de vervloekte tak van Jechonja. Zie hiervoor de Jaïr studie over Mattheüs 1:1-17.  Verder wordt de hogepriester Jozua genoemd die we ook tegenkomen in het visioen van Zacharia 3, waarin deze een beeld van Yeshua was. Ook zijn naam verwijst naar Hem.

Yahweh sprak door de profeet Haggaï deze beide personen aan omdat zij de leiders van het volk waren. God wist hoe het volk dacht over de wederopbouw van de tempel. Hun excuus was: “De tijd is nog niet gekomen om de tempel te herbouwen.” Ze vonden het anders wel de tijd om hun eigen huizen op te knappen. En dan zegt God:

Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?”

En vervolgens wijst God op de voedseltekorten, de ontoereikendheid van kleding en de geldontwaarding. Hoe zou dat komen?

Verklaring van Gods oordeel  7-11

"Economische malaise, droogte en werkloosheid worden direct in verband gebracht met de nalatigheid van de tempelbouw, vers. 9."

Haggaï 1:7. Zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. 8. Ga het gebergte in, haal hout, en herbouw dit huis. Dan zal Ik er behagen in scheppen, en verheerlijkt worden, zegt de HEERE. 9. U rekent op veel, maar zie, het wordt weinig. Wat u in huis bracht, daar blies Ik in. Waarom? spreekt de HEERE van de legermachten. Vanwege Mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl u zich uitslooft, 10. Daarom onthoudt de hemel u dauw, en het land onthoudt u zijn opbrengst, 11. want Ik riep droogte uit over het land en over de bergen en over het koren, over de nieuwe wijn en over de olie, en over wat het land oplevert, over de mensen en over de dieren en over al de inspanning van uw handen.

Haggaï sprak dit eerste woord in september 520 v.Chr. Op dat moment waren de ballingen al 18 jaar terug in Jeruzalem - maar het werk van de herbouw van de tempel lag de laatste 14 jaar stil. Men was in het begin enthousiast begonnen om het fundament te leggen (Ezra 3:10-11), maar werden ontmoedigd door de omstandigheden:

  • Het land was na 70 jaar verwaarlozing nog steeds verlaten.
  • Het werk was zwaar.
  • Ze hadden niet veel geld ( Haggaï 1:6 ) of mankracht.
  • Ze leden aan misoogsten en droogte ( Haggaï 1:10-11 ).
  • Vijandige vijanden verzetten zich tegen het werk ( Ezra 4:1-5 ).
  • Ze herinnerden zich gemakkelijkere tijden in Babylon.

In vers 7 herinnert God het volk aan dat mooie begin; Hij moedigt het volk aan dit werk te hervatten, zodat Hij er behagen aan zal hebben en daarin verheerlijkt zou worden. Het was tijd voor Gods volk om Hem te behagen in plaats van zichzelf. 

Hoewel het volk door God in staat gesteld was goede huizen voor zichzelf te bouwen, waren het de gewassen en andere omstandigheden die tegenvielen. God bewerkte droogte in het land. Daardoor werden ze ontmoedigd. Het probleem was niet satan of de vijand, maar hun prioriteiten. Omdat zij YAHWEH verwaarloosden, trok Hij de zegen in over het koren, de most en de olie.

Kennen we dat ook niet in onze samenleving: alles draait om ons eigen welzijn en aan wat God van ons vraagt besteden we ternauwernood aandacht. Uit deze situatie van het volk Israël zijn ook lessen voor ons te trekken. Zij zijn ons immers als voorbeeld gegeven. (1 Kor. 10:6 en 11)

Voorbeeld:

Als een insectenplaag de oogst bedreigt, dan vragen we ons af wat het beste bestrijdingsmiddel zal zijn. We bestellen het in grote hoeveelheden en de plaag schijnt overwonnen. We hoeven niet tot God te roepen om genade, want we kunnen immers zelf nog voor een oplossing zorgen?! Misschien gaan onze ogen open als we ontdekken hoe groot de ramp is, groter dan een insectenplaag, als onze bestrijdingsmiddelen zo diep in de bodem zijn doorgedrongen, dat het grondwater totaal vergiftigd is en er geen water meer te drinken zal zijn. Zullen we dan pas erkennen, dat we God de rug hebben toegekeerd?

 

Ieder mens, die tevreden en gelukkig is, heeft in het leven veel minder nodig dan de mens die zonder vrede en zonder innerlijke rust door het leven moet gaan. Nooit raakt de mens, die eenmaal op drift is geraakt, verzadigd. Altijd drijft de onvrede hem tot kopen en tot het vermeerderen van bezit, zonder ooit verzadigd te worden. De moderne reclame speelt met deze onlustgevoelens van de mensen om hierdoor de omzet te vergroten. Zo verbruikt de mens van deze welvaartsmaatschappij alles wat de aarde voort kan brengen, zonder ooit verzadigd te raken. Telkens denkt de mens, die voorbij gaat aan de vrede die God hem schenken wil, te kunnen rekenen op geluk, maar zodra het verworven is, zal God, als Hij zich nog over deze mens ontfermt, er in blazen en zal het op niets uitlopen.

Het is dus eigenlijk genade van God als we door niets verzadigd worden en geen geluk vinden. Laten we dan toch ophouden om naar onze eigen inzichten te handelen. Laten we ons overgeven aan het verlangen om weer te gaan leven en te gaan werken in afhankelijkheid van God! Dan zullen we zien, dat God ons werk weer gaat zegenen!

Antwoord van het volk 12-14

"Haggaï bracht een bemoedigend woord van de HERE, vers 13, en het volk hervatte de tempelbouw."
Haggaï 1:12 Toen luisterde Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en heel het overblijfsel van het volk, naar de stem van de HEERE, hun God, en naar de woorden van de profeet Haggaï, die de HEERE, hun God, gezonden had; en het volk was bevreesd voor het aangezicht van de HEERE. 13. Daarop sprak Haggaï, de bode van de HEERE, krachtens de boodschap van de HEERE tot het volk: Ik ben met u, spreekt de HEERE. 14. En de HEERE wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en de geest van heel het overblijfsel van het volk. Toen kwamen zij en begonnen het werk aan het huis van de HEERE van de legermachten, hun God, te doen.

 

Ik ben met u, zegt YAHWEH in vers 13. God was er om hen te bemoedigen en te sterken voor het werk. Hij bekrachtigt en moedigt de mens altijd aan om te doen wat Hij gebiedt. Dat bekrachtigen komt uit in het opwekken van de geest van Zerubbabel en Jozua en zo werd het overblijfsel van het volk “begeisterd”, zodat de bouw van de tempel werd hervat.

Teleurstelling om het bescheiden ontwerp voor de 2de tempel die ontmoediging teweeg bracht. Haggaï 2:1-4.

1 Op de 21e dag van de zevende maand zei de Heer tegen Haggaï: 2 "Zeg tegen bestuurder Zerubbabel, hogepriester Jozua en de andere mensen: 3 Wie van jullie heeft gezien hoe prachtig mijn tempel vroeger was? Wat is daar nu nog van over? Vergeleken daarmee stelt het nu niets voor. 4 Wie is er onder u overgebleven die dit huis gezien heeft in zijn eerste heerlijkheid? En hoe ziet u het nu? Is het niet als niets in uw ogen?

Ook hier weer een gedateerd Schriftgedeelte. Deze boodschap kwam in oktober van 520 v.Chr. Het moest feest zijn in Israël, want het was de zevende dag van het Loofhuttenfeest. Daarover wordt niets gemeld. Toch bevatte het een boodschap over het 7de millennium: het Vrederijk. In Ezra 3:4 staat dat het Loofhuttenfeest in de eerste jaren van hun terugkomst gevierd werd.

Het was 66 jaar nadat de tempel was verwoest. Onder de ouderen waren er waarschijnlijk wel enkelen die zich de pracht van de tempel nog konden herinneren. Zestien jaar vóór deze profetie, toen het fundament werd gelegd, was er vreugde:

Ezra 3:12-13 Maar velen van de priesters en de Levieten en de familiehoofden, namelijk de ouderen die het eerste huis op zijn fundering gezien hadden, huilden met luide stem toen zij dit huis voor hun ogen zagen, terwijl vele anderen met gejuich en met blijdschap hun stem verhieven. 13 En het volk kon geen onderscheid maken tussen het geluid van het vreugdegejuich en het geluid van het huilen van het volk, want het volk hief een groot gejuich aan en het geluid werd tot ver gehoord.

Waarom huilden de ouderen? Door de herinnering, van blijdschap, van ontroering, van teleurstelling? Er staat niet dat het volk zich teleurgesteld gedroeg, maar dat God, die alle harten kent, concludeerde dat deze tempel voor hen niets voorstelde vergeleken met de tempel van toen. Iets wat Haggaï tegen de leiders en het volk moest zeggen.

 

Haggaï verzekerde het volk van Gods aanwezigheid en het slagen van de onderneming 5-6

Haggaï 2:5-6. Nu dan, wees sterk, Zerubbabel, spreekt de HEERE, wees sterk, Jozua, zoon van Jozadak, hogepriester, en wees sterk, heel de bevolking van het land, spreekt de HEERE. Werk door, want Ik ben met u, spreekt de HEERE van de legermachten.  Volgens het woord van het verbond dat Ik met u sloot, toen u uit Egypte vertrok, en Mijn Geest, Die in uw midden stond: Wees niet bevreesd!

Wat een heerlijke bemoediging die tegelijk een opdracht inhoudt: “Houdt moed, ga aan het werk, wees niet bang!”. Ook Gods Heilige Geest zou bij hen zijn. De Heilige Geest was nog niet uitgestort in de harten van gelovigen, maar was wel aanwezig bij hen.

Het verbond dat God sloot met Israël heeft zijn uitwerking, alle eeuwen door:

Deuteronomium 7:8-9 Maar vanwege de liefde van de HEERE voor u, en om de eed die Hij uw vaderen gezworen had, in acht te houden, heeft de HEERE u met sterke hand uitgeleid en heeft Hij u verlost uit het slavenhuis, uit de hand van de farao, de koning van Egypte. 9. Daarom moet u weten dat de HEERE uw God is. Híj is God, de getrouwe God, Die het verbond en de goedertierenheid in acht neemt voor wie Hem liefhebben en Zijn geboden in acht nemen, tot in duizend generaties.

God is met het volk, zoals ook die andere Jozua bemoedigd werd vóórdat ze het land Kanaän binnentrokken. Ook toen was er de drievoudige bemoediging "Wees sterk en moedig!":

Jozua 1:5 Niemand zal tegenover u standhouden al de dagen van uw leven. Zoals Ik met Mozes geweest ben, zal Ik met u zijn. Ik zal u niet loslaten en u niet verlaten. Wees sterk en moedig, want ú zult dit volk het land dat Ik hun vaderen gezworen heb hun te geven, in erfbezit laten nemen. Alleen, wees sterk en zeer moedig, door nauwlettend te handelen overeenkomstig heel de wet die Mozes, Mijn dienaar, u geboden heeft. Wijk daar niet van af, naar rechts of naar links, opdat u verstandig zult handelen overal waar u gaat. Heb Ik het u niet geboden? Wees sterk en moedig, schrik niet en wees niet ontsteld, want de HEERE, uw God, is met u, overal waar u heen gaat.

Het herstel van de tempel tegen de achtergrond van de verreikende profetie over de tempel van het komende Koninkrijk, verzen 6-9.

Haggaï 2:6-9  Ik zeg jullie: over korte tijd zal Ik de hemel en de aarde, de zee en het land doen beven, zegt de Heer van de hemelse legers. 7  Ja, Ik zal alle volken doen beven en de kostbaarheden van alle volken zullen hier worden gebracht. Ik zal dit huis vullen met kostbaarheden, zegt de Heer van de hemelse legers. 8  Want van Mij is het zilver en van Mij is het goud, zegt de Heer van de hemelse legers. 9  Deze tempel zal mooier worden dan de vorige, zegt de Heer van de hemelse legers. En op deze plaats zal Ik vrede en redding geven, zegt de Heer van de hemelse legers."

 

YAHWEH zal nog eenmaal hemel, aarde, zee en land doen beven. Dit wordt geciteerd in:

Hebreeën 12:26-27 Zijn stem bracht indertijd de aarde aan het wankelen. Nu echter heeft Hij openlijk verkondigd: Nog eenmaal zal Ik niet alleen de aarde, maar ook de hemel doen beven.  Dit ‘nog eenmaal’ duidt op de verandering van de dingen die kunnen wankelen als van dingen die gemaakt zijn, opdat de dingen die onwankelbaar zijn, zouden blijven.

 

Dit gaat over het oordeel dat vooraf gaat aan de komst van Gods Koninkrijk: het Vrederijk. Haggaï stelt deze tempelbouw, in een profetisch vooruitzicht, in verre tijden. Een tijd die voor ons waarschijnlijk zeer dichtbij is.  De volken zullen de tempel vullen met kostbaarheden. Jesaja 60.

 

"Het zilver is van mij en het goud is van mij", zegt de HEER van de legermachten : Ze hoefden niet ontmoedigd te zijn als er geen geld en materiaal is voor het bouwproject. Ze moesten volledig vertrouwen op de God die alle hulpbronnen bezit, waaruit men royaal kan geven. Ondanks de teleurstelling over een minder grootse tempel, is er die belofte van vers 9 voor wie gelooft. Er zal een prachtige tempel zijn in Gods komende Koninkrijk, op deze  zelfde heilige plaats “Maqom”, waar men nu de tempel bouwt. Het is een profetie over de prachtige tempel die in Ezechiël 40-48 beschreven wordt, waar Gods vrede zal zijn. In het Hebreeuws staat er het woord שלום  shalom, (Strong's #7965), het betekent naast 'vrede':  letterlijk 'geheel' of 'compleet'.  

 

Rein en onrein - Haggaï 2:10-14


Haggaï 2:10-14 Op de 24e dag van de negende maand van dat jaar, toen Darius twee jaar koning van Perzië was, zei de Heer tegen Haggaï: 
11  "Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Ga naar de priesters en vraag hun wat de wet zegt over het volgende. 12  Stel dat iemand een stuk van het heilige offervlees meeneemt in een punt van zijn mantel, en hij raakt met zijn mantel brood, groente, wijn, olijf-olie of ander voedsel aan. Wordt dat brood of andere voedsel dan heilig?" De priesters antwoordden: "Nee." 13  Daarna vroeg Haggaï: "Stel dat iemand onrein is geworden doordat hij een dode heeft aangeraakt, en dan voedsel aanraakt. Wordt het voedsel dan onrein?" De priesters antwoordden: "Ja, dan wordt het onrein."

14  Toen zei Haggaï: "Zo is het ook met dit volk, zegt de Heer. Alles wat ze voor Mij doen en wat ze aan Mij offeren is onrein omdat ze niet leven zoals Ik het wil.

Uit dit Bijbelse voorbeeld leren we dat onze eigen werken, die voortkomen uit onze eigen wil, vergeleken worden met de dood, die bij uitstek onrein is in Gods ogen. In Hebreeën 6:1 en Hebreeën 9:14 worden dit dan ook “dode werken” genoemd.

De ballingen waren in geloof teruggekeerd naar het Beloofde land. Dat was in principe een goede beslissing. Maar ongetwijfeld was er de verwachting dat het na de terugkeer allemaal goed zou worden. Maar het wonen in Israël was geen voorwaarde dat alles wat er gedaan werd nu heilig was in Gods ogen. Als de prioriteiten van het hart verkeerd zijn, is niets wat we doen echt heilig voor God.

De belofte van zegen in de tegenwoordige tijd 15-20


“De heiliging van de HERE zou Zijn gunst bewerken en verlichting brengen in de drukkende economische problemen, verzen 15-20”

Haggaï 2:15-20 Toen antwoordde Haggaï en zei: Zo is dit volk, zo is deze natie voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE, en zo is al het werk van hun handen; ja, wat zij daar aanbieden, onrein is het! 16. Nu dan, let toch aandachtig op, vanaf deze dag en daarna, voordat steen op steen gelegd werd aan de tempel van de HEERE. 17. Kwam voordien iemand bij een korenhoop van twintig maten, dan waren er maar tien, kwam hij bij de perskuip om vijftig maten uit de wijnpers te scheppen, dan waren er maar twintig. 18. Ik sloeg u met korenbrand en met meeldauw en met hagel, al het werk van uw handen, maar u keerde u niet naar Mij, spreekt de HEERE. 19. Let toch aandachtig op, vanaf deze dag en daarna, vanaf de vierentwintigste dag van de negende maand, vanaf de dag dat de tempel van de HEERE gegrondvest is; let aandachtig op. 20. Ligt er nog zaad in de schuur? Zelfs tot de wijnstok, de vijgenboom, de granaatappelboom toe, en de olijfboom, die geen vrucht gedragen heeft, die zal Ik vanaf deze dag zegenen.

In dit gedeelte  roept de profeet op om terug en vooruit te kijken. Mislukte oogsten, tekort aan graan, druiven, vijgen, olijven en  granaatappels. Nu ze weer gehoorzaam worden zal God ze gaan zegenen. Nu, vanaf de 24ste dag van de negende maand. Dat is bijzonder! - 24 Kislev - Dat is de datum waarop plm. 365 jaar later het Chanoekah feest werd ingesteld. Een feest dat niet tot de Bijbelse feesten wordt gerekend, maar dat door God vaker verwerkt is in Zijn profetieën. 

Met Chanoeka wordt de herinwijding van de tempel herdacht die eerder gebouwd ging worden. Beide feiten luidden een betere tijd in. Zie het overzicht van de 1260 dagen vs 1335 in Daniël 12:12 te zien in deze Jaïr-studie.

Vernietiging van de heidense wereldmachten  21-24

"Het dooreenschudden van de naties - degene die het Koninklijke zegel ontvangt."

Het beven van de hemelen en de aarde, in de komende beproeving, zal de tronen van koninkrijken omver werpen, zodat het Koninkrijk van de Messias Yeshua gevestigd kan worden”.

Haggaï 2:21-24 Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot Haggaï, op de vierentwintigste van de maand: 22 Zeg tegen Zerubbabel, de landvoogd van Juda: Ik zal doen beven de hemel en de aarde. 23. Ik zal de troon van de koninkrijken omverwerpen en de kracht van de koninkrijken van de heidenvolken wegvagen. Ik zal de wagen met zijn berijder omverwerpen; de paarden en hun ruiters zullen neerstorten, ieder door het zwaard van zijn broeder. 24. Op die dag, spreekt de HEERE van de legermachten, zal Ik u, Zerubbabel, zoon van Sealthiël, Mijn dienaar, nemen, spreekt de HEERE. Ik zal u maken tot een zegelring, want u heb Ik verkozen, spreekt de HEERE van de legermachten.

De afdruk van de zegelring is een teken van autoriteit. Yeshua is de afdruk van de heerlijkheid van God. Hebreeën 1:3

In die autoriteit mocht Zerubbabel het werk op aarde verrichten als een voorloper van de Grote Koning en om Zijn komst voor te bereiden.

“Zerubbabel, een afstammeling van David, verwijst naar Christus, de Zoon van David. Op die dag zal Christus Zijn Davidstroon ontvangen en tot een zegelring gemaakt worden – een ereteken, het kenmerk van het koninklijk gezag dat koningen bezaten en op hun ambtelijke diensten overdroegen.”

Jur & Ida