English & other languages: click here!

Ezra 6 - de tweede tempel is voltooid

Koning Darius gaat op zoek en vindt uiteindelijk het decreet van Kores/Cyrus in de regeringsarchieven. Uit dit archiefstuk blijkt dat koning Kores bevel heeft gegeven om de tempel in Jeruzalem te herbouwen. Darius respecteert dat decreet en stuurt een uitspraak terug dat het werk niet alleen moet doorgaan, maar ook moet worden ondersteund met overheidsgelden. Daríus geeft de Joden dus ondubbelzinnig toestemming om verder te gaan met de bouw van de tempel. De tempelbouw wordt in het jaar 515 voor Chr.. voltooid en ingewijd en Pesach en het feest der ongezuurde broden wordt gevierd.


Ezra 6:1-2 Toen gaf koning Darius bevel en men zocht in het archief, waar men de schatten neerlegt, in Babel. 2. En in Achmetha, de burcht in het gewest Medië, werd een boekrol gevonden, waarin het volgende geschreven stond: Om in gedachten te houden:

Toen gaf koning Darius bevel en men zocht in het archief...... Koning Darius gaat serieus in op het verzoek van stadhouder Tattenai. Er moet onderzoek gedaan worden in het archief van Babel dat door de Meden en Perzen - onder leiding van Kores - overwonnen is. 

in Achmetha, de burcht in het gewest Medië...... en ja hoor, de boekrollen zijn keurig bewaard in Achmetha. Men gaat er vanuit dat het het tegenwoordige Hamadan/Iran is, de voormalige hoofdstad van de Meden en zomerresidentie van de Perzische koningen. De boekrol met de toestemming van Kores wordt gevonden. Hoe moeilijk is het soms om oude documenten boven water te halen. Maar hier had God de leiding. En er staat dan ook nog uitdrukkelijk op "om in gedachten te houden!".  Dit doet me denken aan de betekenis van de naam van de profeet Zacharia 'God onthoudt' of 'YHWH heeft herinnerd'. Deze betekenis komt terug in de woorden die Zacharia profeteerde, zijn oproep tot inkeer en vertrouwen met betrekking tot de tempelbouw. Hij geloofde dat God trouw blijft en dat God Zijn beloften onthoudt. 

Ezra 6:3-5 In het eerste jaar van koning Kores gaf koning Kores een bevel: Het huis van God in Jeruzalem, laat dat huis weer opgebouwd worden op de plaats waar men offers brengt. De fundamenten ervan moeten gelijk blijven, zijn hoogte zestig el en zijn breedte zestig el, 4. met drie rijen gehouwen stenen en een rij van nieuw hout. De onkosten zullen uit het huis van de koning betaald worden. 5. Bovendien moet men ook de gouden en zilveren voorwerpen van het huis van God, die Nebukadnezar uit de tempel in Jeruzalem had weggehaald en naar Babel had gebracht, teruggeven om naar de tempel in Jeruzalem gebracht te worden, op hun plaats; u moet ze terugzetten in het huis van God.

In het eerste jaar van koning Kores gaf koning Kores een bevel...... het gaat hier om de bedoelde opdracht die in de zomer van 538 v.Chr. was uitgevaardigd door Kores dat wordt vermeld in Ezra 1, waarbij het Joodse volk dat naar Jeruzalem en Judea wilde terugkeren het recht kreeg om terug te keren en Judea opnieuw te bevolken en Jeruzalem te herbouwen. Bepaalde details van de bouw werden nauwkeurig vastgelegd. Dergelijke grote steenblokken waarvan sprake is zien we nog in de antieke bouwwerken van Jeruzalem. Ze werden op rollen gallal גְּלָל verplaatst. 

De onkosten zullen uit het huis van de koning betaald worden....... Arthasasta wilde geen geld aan dit doel besteden, maar Kores had het geld ervoor 'uit het huis van de koning' ter beschikking gesteld. 

Bovendien moet men ook de gouden en zilveren voorwerpen van het huis van God teruggeven...... God zorgde ervoor dat Kores ook bereid was de gouden en zilveren voorwerpen uit de tempel terug te geven, hoewel ze al wel 2 generaties eerder door Babel waren geroofd. Koning Belsazar had nog in de nacht van zijn ondergang feest gevierd en wijn gedronken uit de gouden bekers van Jeruzalems tempel. Maar Kores had bepaald dat ze teruggebracht moesten worden naar de nieuw te bouwen tempel.

Blijf daar weg...... duidelijker kan het al niet. De Samaritanen en andere inwoners van Judea moesten zich afzijdig houden van de bouw van de tempel, op bevel van de koning bij wie ze steun hadden gezocht. in het tweede jaar van koning Darius wordt de herbouw weer hervat (Ezra 4:24).

Hoelang de bouwstaking van de stad (Ezra 4:12) en de tempel heeft geduurd, vermeldt de Bijbel niet expliciet, maar wel dat de herbouw wordt voortgezet onder dezelfde leiding als eerder, namelijk Zerubbabel en Jesua (Ezra 5:2). Het is in deze tijd dat ook de profeten Haggaï en Zacharia optreden (Ezra 5:1).

uit de belasting aan de overzijde van de Eufraat, moeten de onkosten zorgvuldig vergoed worden.... de belastingopbrengst van 'de overzijde van de Eufraat' zou daarmee weer ten goede van Gods volk terugkomen. Zo gaat het als God het hart van de koning leidt naar wat Hem behaagt (Spreuken 21:1). We zien hier dat de bouwvergunning afgegeven door koning Kores (Cyrus) door Darius vernieuwd wordt.

Zo kunnen ze reukwerk offeren aan de God van de hemel, en bidden voor de koning en zijn zonen...... Hoewel Darius een vereerder was van de Perzische God Ahura-Mazda betekende dit geen ontkenning van het bestaan van andere goden. InF Jeremia 29:7 werd Juda ook aangemoedigd te bidden voor het land van de ballingschap. Dit zou tot hun vrede dienen.

Van iedereen die dit bevel overtreedt zal een balk uit zijn huis worden uitgerukt, daaraan zal hij worden opgehangen......  er moest een zware straf toegepast worden op degenen die het gebod van de koning zouden overtreden. Ophanging moest dan ook nog plaatsvinden aan een paal die uit zijn huis gesloopt werd. Daarna moest het huis een mesthoop worden. Het huisgezin waarin zo'n overtreder woonde deelde in zekere zin in die straf. Volgens Deut. 21:23 is een 'gehangene' van God vervloekt. In het huidige Perzië wordt deze straf nog vaak toegepast. In Israël was stenigen als doodstraf gebruikelijker. De doodstraf die wij van nature allemaal verdienden heeft Yeshua (Jezus) op zich genomen en wij, als gelovigen, kregen Zijn leven in heerlijkheid daarvoor in de plaats.

Ezra 6:13 Toen handelden Tattenai, de landvoogd van het gebied aan de overzijde van de Eufraat, Sthar-Boznai en hun ambtgenoten op deze zorgvuldige wijze, overeenkomstig wat koning Darius had toegezonden. 14. En de oudsten van de Joden bouwden en maakten goede vorderingen onder de profetie van Haggaï, de profeet, en Zacharia, de zoon van Iddo. Ze bouwden en voltooiden het overeenkomstig het bevel van de God van Israël en overeenkomstig het bevel van Kores en Darius en Arthahsasta, de koning van Perzië. 15. En dit huis werd voltooid op de derde dag van de maand Adar; het was het zesde regeringsjaar van koning Darius.

Tattenai, de landvoogd, Sthar-Boznai en hun ambtgenoten handelden zorgvuldig overeenkomstig wat koning Darius had toegezonden...... Het motief van de toezichthouders Tattenai en zijn ambtgenoten lijkt in de eerste plaats bedoeld om de klacht van bewoners bij de koning in te dienen, zodat de tempelbouw kon worden stopgezet. Het resultaat was dat God zelf uiteindelijk voor de tempelbouw zorgde en de bouwers beschermde tegen verdere inmenging. Dat mag ook ons bemoedigen als we tegenstand ervaren in onze wandel met God. Onze God laat alle dingen meewerken ten goede voor hen die Hem liefhebben (Romeinen 8:28).

Ze maakten goede vorderingen onder de profetie van Haggaï en Zacharia....... deze profeten vormden de schakel tussen YHWH en het volk. In hoofdstuk 4 had men de bouw gestaakt vanwege de tegenwerking van de bewoners van Judea en het bevel om te stoppen van de Perzische koning Arthasasta. Teleurgesteld en ontmoedigd was men zich bezig gaan houden met het verbeteren van hun eigen woningen totdat, na plm. 15 jaar, de profeten Haggaï en Zacharia door God gestuurd werden die hen opriepen de bouw weer ter hand te nemen. De profeten gebruikten, naast hun profetische aanmoedigingen, ook hun handen (Ezra 5:2) en hielpen bij de tempelbouw. 
Ze bouwden en voltooiden het overeenkomstig het bevel van de God van Israël....... In deze zin wordt het bevel van God het eerst genoemd en daarna de bevelen van de Perzische koningen: Kores, Darius en Arthasasta. God staat op de eerste plaats!

De vermelding van Arthasasta/Artaxerxes, die tot de volgende eeuw behoort, houdt verband met het herstel van de stadsmuren door Nehemia, waarvoor deze koning toestemming gaf. Deze koning Arthasasta gaf Ezra in 458 v.Chr. een bevelschrift met betrekking tot de terugkeer naar Jeruzalem en voor het huis van de God van de hemel, die in Jeruzalem woont (Ezra 7:11v). Nehemia was zijn schenker (Nehemia 1:11). YHWH staat boven de geschiedenis, maar is ook Degene die tegelijk de geschiedenis bepaalt. De 'groten der aarde' zijn werktuigen in de hand van de God van Israël, om Zijn raad te volvoeren.

En dit huis werd voltooid op de derde dag van de maand Adar; het was het zesde regeringsjaar van koning Darius....... en dan is het zover: 12 maart 515 v.Chr. Het werd dus ongeveer 70 jaar na de verwoesting in 587–586 v.Chr. voltooid, dicht bij de voorspelling van Jeremia 25:11. Na de eerste steenlegging in 536 v.Chr (Ezra 3:8-11) duurde het dus 21 jaar voordat de herbouw voltooid was.

Ezra 6:16-18 En de Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overige ballingen verrichtten de inwijding van dit huis van God met vreugde. 17. Zij offerden ter inwijding van dit huis van God honderd runderen, tweehonderd rammen, vierhonderd lammeren en als zondoffer voor heel Israël twaalf geitenbokken, naar het aantal stammen van Israël. 18. En zij stelden priesters aan in hun groepen en Levieten in hun afdelingen, voor de dienst van God in Jeruzalem, overeenkomstig het voorschrift in het boek van Mozes.

de Israëlieten, de priesters, de Levieten en de overige ballingen....... Gods Woord spreekt niet over de Judeeërs die Zijn Huis inwijdden, nee Hij spreekt, net zo als in Ezra 3:1 en Ezra 6:21, over de Israëlieten.  Deze voortzetting van de tempeldienst gold alle 12 stammen, wat ook wordt uitgedrukt in de kleding van de hogepriester en in de slachting van de 12 bokken (Ezra 6:17).

Ze verrichtten de inwijding van dit huis van God met vreugde...... een feestelijke gebeurtenis. Het woord 'inwijding' is in het Hebreeuws חֲנֻכָּא 'Chanoeka', wat we kennen van het Chanoeka-feest, waarbij herdacht wordt dat deze zelfde tempel grondig was gereinigd van heidense afgods-praktijken. Daarna werd deze ook weer feestelijk ingewijd. Ook in Ezra 3 was er al een feestelijke inwijding van de fundamenten die voor deze tempel gelegd waren.

Zij offerden ter inwijding van dit huis....... De offerdienst wordt hersteld ‘volgens wat geschreven staat in de wet van Mozes’ (Ezra 3:2 – Ezra 6:18).

Ezra 6:19-22 De ballingen vierden het Pascha op de veertiende van de eerste maand, 20. want de priesters en de Levieten hadden zich als één man gereinigd – zij waren allen rein – en zij slachtten het paaslam voor alle ballingen, ook voor hun broeders, de priesters, en voor zichzelf. 21. De Israëlieten die uit de ballingschap waren teruggekeerd, aten het, en ook al wie zich naar hen toe had afgezonderd vanuit de verontreiniging van de heidenvolken van het land om de HEERE, de God van Israël, te zoeken. 22. En zij vierden zeven dagen met blijdschap het Feest van de ongezuurde broden, want de HEERE had hen verblijd en Hij had het hart van de koning van Assyrië in hun voordeel gewend om hen te bemoedigen bij het werk aan het huis van God, de God van Israël.

De ballingen vierden het Pascha op de veertiende van de eerste maand....... wat heerlijk om weer het Pesach feest te kunnen vieren. In 2 Kronieken 35 vanaf vers 18 lezen we dat vanaf de tijd van Samuël het Pesach feest door geen van de koningen gevierd werd. Koning Josia, één van de laatste koningen was een gunstige uitzondering, maar de afval was al te ver doorgedrongen. Maar nu, na de ballingschap, was er een omkeer gekomen.

De gereinigde priesters en Levieten slachtten het paaslam voor alle ballingen, ook voor hun broeders, de priesters, en voor zichzelf......... Bij de inwijding van de tempel worden honderden dieren geofferd, waaronder twaalf geitenbokken. Dat komt overeen met Lev. 4:22-26. Voor zover ik weet moest een Israëliet de straf voor zijn zonden overbrengen op het offerdier door zijn hand op de kop te leggen en zelf het offerdier te slachten. Hij mocht het dier niet offeren. Dat was de taak van de priester. Dat gebeurde op het koperen brandofferaltaar. (Leviticus 3:13; Lev. 4:33)  Maar hier zie je dat de priesters voor anderen, maar ook voor zichzelf, de dieren slachtten. Tijdens het eerste Pesach, - de uittocht uit Egypte - was het de taak van het gezinshoofd om een lam te slachten (Exodus 12).

ook allen aten het paaslam, ook wie zich naar hen toe had afgezonderd vanuit de verontreiniging van de heidenvolken van het land om de HEERE, de God van Israël, te zoeken.......  hier wordt de juiste reden aangegeven om samen deel te hebben aan het Paaslam. Deze heidenen erkenden hun afgodische verontreiniging en hadden zich daarvan afgezonderd, om de God van Israël te zoeken. Het is geen godsdienstig samengaan op zichzelf, maar het erkennen van de God van Israël en Zijn volk en land. Niet Israël die een 'valse-vrede-stap' naar de heidenen doet, maar heidenen die door oprechte bekering zich bij de God van Israël voegen. Zoals Ruth getuigde: "Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God" (Ruth 1:16b).

zij vierden zeven dagen met blijdschap het Feest van de ongezuurde broden...... de blijdschap was zuiver. De ballingschap was voor deze Joden een loutering geweest. Het is de zuiverheid van het ongezuurde brood die - nog voordat de profetie ervan tot vervulling kwam - de gelovigen waardig maakte om deel te hebben aan het toekomstige Levende Brood dat verbroken moest worden.......want YHWH had hen verblijd!
Hij had het hart van de koning van Assyrië in hun voordeel gewend om hen te bemoedigen bij het werk aan het huis van God......
hier is iets vreemds aan de hand. Het was geen Assyrische koning die het volk Israël tegemoet was gekomen, maar een Perzische koning (zie Neh.9:32).  Het kan een schrijffout zijn of een historische vereenzelviging met het machtige rijk uit vroeger dagen. Sinds 612 v.Chr. was het Assyrische rijk veroverd door de Meden en Perzen. Het bestond dus niet meer. De Bijbel beschrijft ook geen eerdere Assyrische vorsten die iets goeds voor Israël betekenden. In ieder geval weten we uit de boeken Jesaja, Ezra en Nehemia dat de harten van de koningen Kores, Darius en Arthasasta in Gods hand als waterbeken waren, zodat zij alles wiilden doen wat God welbehagelijk is (Spreuken 21:1).

Jur & Ida