Ezechiël 8 - Het Tempelvisioen
De profeet wordt door de Geest in een visioen naar Jeruzalem verplaatst. Hij ziet vier soorten zonden die in de tempel worden bedreven. Het is hier het visioen van de afgoderij. Het nieuwe visioen van God. De verzen in Ezechiël 8:2-4 vormden een geschikte achtergrond voor het gericht over de valse goden. In Ezechiël 8:14-15 gaat het over de verering van Tammuz. Dit was de aanbidding van de Sumerisch-Akkadische vruchtbaarheidsgod. YHWH spreekt het oordeel uit.
De visioenen en beelden in de hoofdstukken 3-7 hadden betrekking op Juda en Israël, waarbij ook de verwoesting van de stad Jeruzalem via een kleisteen werd uitgebeeld. De hoofdstukken 8-11 hebben betrekking op Jeruzalem en de overgeblevenen van Juda onder Zedekia, de laatste koning van Juda. In dit hoofdstuk is de focus op de tempel gericht, waar zich een gruwelijke afgodendienst afspeelde.
De hoofdstukken van Ezechiël zijn veelal gedateerd. Het was de vijfde van de zesde maand (Elul), wat ongeveer midden augustus is. Het was het jaar 592 v. Chr. en het zesde jaar van de Judese ballingschap
We lezen dat Ezechiël de oudsten van Juda tegenover zich had zitten in zijn huis. Kennelijk was er toch respect ontstaan voor zijn profetisch optreden. De plek waar ze zitten wijst op een verhouding tussen leraar en leerlingen. Dan ziet Ezechiël een bovennatuurlijke gedaante die hij als volgt omschrijft:
Ezechiël 8:2 Ik zag, en zie, een gedaante met een uiterlijk als van vuur: vanaf datgene wat eruitzag als Zijn heupen naar beneden toe, was vuur, en het deel vanaf Zijn heupen naar boven was als een glanzend uiterlijk, als de schittering van edelmetaal. 3. Hij strekte iets uit met de vorm van een hand en pakte mij bij mijn hoofdhaar. Toen hief de Geest mij op tussen de aarde en de hemel en in visioenen van God bracht Hij mij naar Jeruzalem, naar de ingang van de poort van de binnenste voorhof die naar het noorden gekeerd is, waar zich de zetel van het afgodsbeeld van de na-ijver bevond, dat na-ijver oproept. 4. En zie, daar was de heerlijkheid van de God van Israël, overeenkomstig de verschijning die ik in de vallei gezien had.
De beschrijving van vers 2 lijkt op wat Ezechiël zag in Ezechiël 1 vers 26-27. Ezechiël noemt deze ontmoeting “de hand van YHWH die op hem viel”, zoals dit in Ezechiël 1:3, Ezechiël 3:14 en 22 eveneens beschreven wordt.
Ezechiël wordt door iets dat doet denken aan een hand, bij zijn haar gepakt (wat na hoofdstuk 5 wel weer zal zijn aangegroeid) en in een visioen naar de tempel in Jeruzalem gebracht.
De in het huis aanwezige oudsten zullen ongetwijfeld gemerkt hebben dat Ezechiël zich plotseling in een andere werkelijkheid bevond waardoor zij onder de ballingen zouden kunnen getuigen dat God aan Ezechiël openbaringen gaf.
Ezechiël stond intussen bij de poort naar het noorden bij binnenste voorhof van de tempel. Daar stond het “afgodsbeeld van de na-ijver”. Welke afgod daar vereerd wordt is niet vermeld. Maar na-ijver ( = jaloezie) ontstaat ook als een man thuis komt en merkt dat zijn vrouw 'iets' met een andere man heeft. Dan ontstaat er boosheid en jaloezie bij de man. Zo ervaart God het als zijn volk zich tot afgoden wendt. Dat wordt in de Bijbel ook altijd 'hoererij' genoemd. God noemt het hier een gruwel en dat is het ook. Het maakt dat God zich ver weg wil verwijderen van het Godshuis waarin Hij al de eer zou moeten ontvangen.
Maar dit was niet alles, God zal Ezechiël nog meer gruwelijkheden laten zien in de tempel. Ezechiël wordt in de geest gevoerd naar de ingang van de voorhof, waar hij een gat in de muur ontdekt. In opdracht van God moet Ezechiël door die muur heen breken en dan is er een ingang. Diep verstopt is men bezig met het verafgoden van allerlei onrein kruipend gedierte in reliëf afgebeeld op de muur. Ook worden er 'stinkgoden' (' drekgoden' SV) genoemd, een benaming die diepe afkeer uitdrukt.
Zeventig mannen lopen daar met wierookvaten te zwaaien in een wolk van geuren, het symbool van aanbidding. Dit lijkt de voltallige oudstenraad te zijn, die het hele volk vertegenwoordigt. Zoiets als het latere Sanhedrin. Er wordt één naam genoemd: Jaäzanja. Zijn naam betekent “Jahweh luistert”. De man leeft echter niet naar de betekenis van die naam. Maar Jahweh ziet en luistert wel! De vader van Jaäzanja: Safan, staatssecretaris/schrijver geweest van koning Josia (2 Koningen 22:3). Koning Josia had opdracht gegeven de tempel te reinigen. De daarbij door hogepriester Hilkia opnieuw gevonden Tora, werd door Safan aan koning Josia voorgelezen, waardoor er een tijdelijke vernieuwig van de dienst aan YHWH plaatsvond.
Zie de pagina "de zonen van Safan".
De aanblik van dit duistere tafereel verraadt geheimzinnigheid en het krioelen van demonen. Ieder van de 70 mannen had daar mogelijk een eigen ruimte waar hij 'zijn' god aanbad. En zoals het gaat met hen die God verlaten, zij gaan de leugen van de “vader van de leugen” geloven: “De HEERE ziet ons niet, de HEERE heeft het land verlaten.”
God noemt dit niet alleen gruwelijkheden, maar zelfs BOOSAARDIGE GRUWELDADEN! Denken ze nu heus dat God het niet ziet achter dat gat in die muur?
Op één of andere manier bepaalt me dit bij een enigszins overeenkomstig vers uit Ezechiël:
Ezechiël 8:8 Daarop zei Hij tegen mij: Mensenkind, breek toch door de muur heen. Toen brak ik door de muur heen, en zie, er was een ingang.
Ezechiël 22:30 Ik zocht naar iemand onder hen die een muur kon optrekken en voor Mijn aangezicht in de bres kon staan voor het land, zodat Ik het niet te gronde hoefde te richten, maar Ik vond niemand.
In beide gevallen gaat het om een gat/bres in de muur waardoor het door God afgezonderde gebied volstroomt met afgoderij. Er is niemand om het gat te dichten, om prediker en voorbidder te zijn om het volk te alarmeren voor het grote verval, wat hiervan het gevolg is. Voor het oordeel dat erover zal worden uitgestort.
Was er dan helemaal niemand die inzag ‘dat het helemaal niet goed zat tussen God en Zijn volk Israel’ in de tijd van Ezechiël?’ Blijkbaar niemand. Ging er bij niemand een lampje branden? Vreemd.
We kunnen wel beschuldigend naar de ballingen van Israël wijzen met onze wijsvinger, maar drie vingers wijzen naar onszelf!
Er waren onder Israël wel profeten en er zijn in onze tijd dominees en pastoors enz. Maar hun boodschap was en is: “Kijk wat je hebt, tel je zegeningen. Het komt allemaal wel goed.”. Dat is wat de mensen willen horen. Nu zijn het onze lichamen, de levende tempels waar Gods Geest in woont, waar een bres in wordt geslagen om bewust “Luciferase-afgoderij” binnen te laten stromen die wijzigingen aanbrengt in onze DNA cellen voorzien van Gods handtekening. Men laat het toe, juicht het toe. Men denkt dan veilig te zijn, maar is juist blootgesteld aan het grootse gevaar voor lichaam en ziel.
Is er dan helemaal niemand die waarschuwt? Natuurlijk zijn er mensen die het zien, die de wijsheid van God zoeken. Maar zij zijn onbekend, onbetekenend in deze wereld. Ze hebben geen naam gemaakt en geen titels verworven. Naar hen luistert niemand.
Waarom luisteren we niet?
Waarom bekeren we ons niet?
Prediker 9:14,15 Er was een kleine stad met weinig inwoners, en een groot koning trok tegen haar op en omsingelde haar en richtte hoge belegeringstorens tegen haar op; en in die stad bevond zich een arme, wijze man, die haar had kunnen redden door zijn wijsheid; doch geen mens dacht aan die arme man.
Ezechiël 8:14-15. Toen bracht Hij mij bij de ingang van de poort van het huis van de HEERE die aan de noordkant is, en zie, daar zaten vrouwen die de Tammuz beweenden. 15. Hij zei tegen mij: Hebt u het gezien, mensenkind? U zult, opnieuw, nog grotere gruweldaden zien dan deze.
Maar dan pakt God Ezechiël bij zijn haren en laat hem zien wat er gaande is, de afgoderij die in Gods tempel binnenstroomt.
Dit is nog niet alles wat Ezechiël te zien krijgt. God wilde hem nog meer grote gruweldaden laten zien en leidde hem naar de poort in het Noorden, waar vrouwen huilden om de dood van de god Tammuz.
Tammuz was in de Mesopotamische godsdienst de god van het gewas en de oogst. Men geloofde dat de god stierf zodra de planten afstierven, en weer herleefde in de lente als het nieuwe groen tevoorschijn kwam.
Ieder jaar, aan het einde van de zomer, werd het sterven van Tammuz in een rouwritueel herdacht. (debijbel.nl)
De tijd van aanbidding klopt wel want midden augustus, zoals de datering van dit hoofdstuk aangeeft, is zo ongeveer het eind van de zomer dan is Israël totaal uitgedroogd en verbrand door de zomerzon
Zo’n aanbidding is vanzelfsprekend een verschrikkelijke belediging voor de God die hemel en aarde heeft geschapen, die Zichzelf toch niet onbetuigd liet door goed te doen: Hij gaf hen vanuit de hemel regen en vruchtbare tijden en verzadigde hun hart met voedsel en vreugde. Hand. 14:17
We zien dat in onze tijd in de milieubeweging en de klimaathysterie steeds meer godsdienstige trekken zichtbaar worden. Men aanbidt in feite de natuur. Het zijn demonische machten die op de achtergrond bezig zijn om de aanbidding in ontvangst nemen die alleen God toekomt.
Tenslotte kreeg Ezechiël nog grotere gruweldaden te zien dan deze.
Ezechiël 8:16 Daarop bracht Hij mij naar de binnenste voorhof van het huis van de HEERE. En zie, bij de deur van de tempel van de HEERE, tussen de voorhal en het altaar, bevonden zich ongeveer vijfentwintig mannen, met hun rug naar de tempel van de HEERE en hun gezichten naar het oosten. Die bogen zich neer naar het oosten, voor de zon.
2 Kronieken 29:6 Want onze vaderen zijn ontrouw geweest en hebben gedaan wat slecht was in de ogen van de HEERE, onze God, en hebben Hem verlaten. Zij hebben hun ogen van de tabernakel van de HEERE afgewend, en hebben Hem de rug toegekeerd.
Vijfentwintig mannen op hun knieën gebogen in aanbidding voor de zon in het oosten…..
Ze dachten niet aan de Schepper van de Zon. Het was een algemeen heidens gebruikt om de zon te aanbidden. Bij het zoeken op internet naar informatie hierover, stuitte ik op het volgende stukje:
In het Mithraïsme vereerde men de zon, waarbij men de geboortedag voor Mithras vaststelde op 25 december, de dag van de terugkeer der zon, de dies natalis solis. In de 3e eeuw werd de zon aanbidding overheersend, wat de weg bereidde voor de overwinning van het Judeo-Christendom met hun Sol Invictus, dat is de onoverwinnelijke zon. Uit die tijd stamt de Kerk der Zon, die in het hartje van Jeruzalem staat, de Holy Sepulchre. Onlangs werd deze kerk grondig gerestaureerd. Men beweert dat deze kerk op de exacte plaats van de “kruisiging” staat. In de koepel is een rotonde gemaakt, welke wijst op de heerlijkheid van Jahweh. In werkelijkheid is het een oud heidens symbool voor een zonne uitbarsting De rotonde bevat 12 gouden stralen, naar de 12 apostelen. In werkelijkheid wijst het getal 12 op de dierenriemtekens. Elke straal heeft drie punten, die staan voor de heilige drie-ëenheid. 120 sterren omringen de 12 stralen. De constructie van de kerk stamt uit 335, de tijd van keizer Constantijn, die een verwoed zonaanbidder was.
Misschien zijn sommigen van jullie ook wel eens in die kerk geweest. Toen ik daarin kwam voelde ik het heidens karakter van dit gebouw, waar de plaats zou zijn waar Yeshua begraven is geweest. Ik ben daarna nog tweemaal in Jeruzalem geweest en mijn reisgezellen wilden er graag kijken. Ik heb buiten gewacht tot ze weer terug waren. Wat ik hier lees bevestigt mijn afkeer.
De zonaanbidding is de hele geschiedenis door een grote afgoderij gebleken en nog is de zondag daarvan het teken. Dit zal in deze eindtijd ook een belangrijke rol gaan spelen. Want de sabbat is het teken tussen God en Zijn volk.
Ezechiël 20:20 Heilig Mijn sabbatten, zodat ze tot een teken zijn tussen Mij en u, zodat u weet dat Ik, de HEERE, uw God ben.
Het is een TEKEN waaraan te zien is dat we bij God horen. Vooral in de eindtijd zal dit door de antichrist worden aangevochten. Hij wil dat we een teken krijgen waaruit blijkt dat we bij de moordenaar en leugenaar van de beginne horen.
Gelovigen die Yeshua willen volgen en de sabbat houden, zoals God geboden heeft, zullen vervolgd worden door de aanhangers van de Noachidische geboden.
Tot driemaal toe vraagt God aan Ezechiël: “Heb je het wel gezien, mensenkind?” Ezechiël zal het oordeel moeten aankondigen en vervuld met heilige verontwaardiging zal hij daartoe in staat zijn. God heeft het hem met eigen ogen laten zien.
Er is nog melding van geweld en wijnranken die in de neus worden gestopt. Wat daarmee precies bedoeld wordt is niet duidelijk. Wat wel heel duidelijk naar voren komt is dat God heel erg vertoornd is op Zijn volk en dat het oordeel niet kan uitblijven.
Het is geen mooi slot van dit hoofdstuk, maar het is wel de werkelijkheid voor die tijd en voor onze tijd:
Ezechiël 8:18 Daarom zal ook Ik handelen in grimmigheid: Ik zal niemand ontzien en Ik zal geen medelijden hebben. Al roepen zij met luide stem ten aanhoren van Mij, toch zal Ik niet naar hen luisteren.
Ida