English & other languages, click here!

Naar hoofdstuk - inleiding - 1 - 2/3 - 4 - 5 - 6 - 7 - 8 - 9 - 10 - 11 - 12 - 13 - 14 - 15 - 16 - 17 - 18 - 19 - 20 - 21 - 22 - 23 - 24 - 25 - 26 - 27 - 28 - 28/29 - 29 - 30 - 31 - 32 - 33 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 40 - 41 - 42 - 43 - 44 - 45 - 46 - 47 - 48

Ezechiël 35 - Het oordeel over Edom

MENSENKIND, RICHT UW BLIK OP .........

Dit wordt door YHWH zeven maal gezegd in het boek van Ezechiël. Hier in hoofdstuk 35 is het de zesde keer. Het betekent dat Ezechiël zich geestelijk moet concentreren op het gebied waarvoor God een profetie openbaart. In dit geval is het “het gebergte van Seïr”.  Edom wordt in dit hoofdstuk niet specifiek vermeld; de verwijzing is naar de plaats de bergstreek oostelijk van de Arabah, de vallei die zuidelijk loopt van de Dode Zee. Daar koesterden de Edomieten hun ‘oude vijandigheid’ (Ezechiël 35:5)..  In Genesis 32:3 en Genesis 36:8 lezen we dat dit al vanouds het woongebied van Ezau was.

Ezau had dit gebied veroverd op de Horieten en het was door God aan dit broedervolk van Israël gegeven. Deut. 2:5-12. Het Seïrgebergte bevindt zich tussen de Dode Zee en de Golf van Akaba. Het ligt in het huidige Jordanië. Ook de bekende plaats Petra, dat in de Bijbel Sela (= rots 2 Kon.14:7)  wordt genoemd, ligt daar.  Het gebergte ligt in Edom, het land ten zuidoosten van Israël waar de nazaten van Ezau woonden. Verschillende uitleggers denken dat Edom zich uitstrekt tot ver het Arabisch schiereiland in.

De profetie tegen het volk Ezau en zijn woongebied wordt weer met de goddelijke autoriteit van driemaal IK ZAL uitgesproken:

Ezechiël 35:3-4

Zeg ertegen: Zo zegt de Heere HEERE:

Zie, IK ZÁL u, Seïrgebergte!

IK ZAL Mijn hand tegen u uitstrekken

en van u een verlaten woestenij maken

Van uw steden ZAL IK een puinhoop maken,

en zelf zult u een woestenij worden.

Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.

 

De reden voor dit oordeel wordt ook aangegeven: De straf heeft te maken met "een eeuwige vijandschap" en omdat "u de Israëlieten deed neerstorten door het geweld van het zwaard in de tijd van hun ondergang". Uit Ezechiël 35:4 blijkt  dat ze Israëls vijand Babel meehielpen. De straf is ook voor de poging het land Israël, zowel het Noordelijk rijk als Juda,  in bezit te willen nemen. (Ezechiël 35:10)  Edom maakte zich blij over de verwoesting van Israël. Bij de ondergang van Jeruzalem hadden ze in de handen geklapt en met de voeten gestampt van vreugde.(Ezechiël 25:6) In Ezechiël 25 was ook al een profetie tegen Edom uitgesproken en het boekje Obadja is er zelfs helemaal aan gewijd. Afgunst, wraakzucht, haat en beledigingen, ze zijn YAHWEH ter ore gekomen. Ezechiël 35:12.  Het ziet er heel slecht uit voor dit volk.    

De 8e-eeuwse profeet Amos beschuldigde Edom van het ontbreken van natuurlijk broederlijk mededogen en het achtervolgen van Israël met het zwaard (Amos 1:11-12), en Jesaja beschouwde de natie als de aartsvijand van Israël ( Jesaja 34 ; Jesaja 63:1– 6 ).” Zie ook Jeremia 49:7-22.

De Edomieten waren eeuwenlang vijanden van Israël. Edom verleende Israël geen doortocht bij hun tocht door de woestijn, Edom hielp mee aan de verwoesting van Jeruzalem en de tempel (in 70 na Chr.}, de Herodessen uit het Nieuwe Testament waren Edomieten. De Tempel moest gespaard blijven op bevel van Titus de keizer van Rome. Maar de Israël haters van Ezau en zijn buren, die meevochten in het Romeinse leger, dachten daar anders over.  Edom was en is de hele geschiedenis door een plaag voor Israël geweest, wat zich ook uitte in het geslacht Amalek wat daaruit voortkomt.  De vijandschap begon al toen Jakob en Ezau in de buik van hun moeder Rebekka zaten (Gen. 25:22). Toen Babel in 586 v.Chr. Jeruzalem innam, sloot Edom zich aan bij de vijanden van zijn broedervolk Israël! Hij kwam niet voor hen op, maar was blij over de ellende van zijn broer. God neemt hun dit kwalijk (Obadja1:12). De steden Sela, Teman en Dedan zijn niet meer terug te vinden. Daar heeft het oordeel plaatsgevonden. Teman, Seïr en Gebal (Ps. 83:7) zijn namen verbonden met Edom. Maar niet alle gebieden van het Seïr gebergte zijn verwoest. Tijdens de eindstrijd zal deze profetie zijn uiteindelijke vervulling vinden.

Ezechiël 35:6 daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Voorzeker, Ik zal u tot bloed maken en bloed zal u achtervolgen. Omdat u het bloed vergieten niet hebt gehaat, zal bloed u achtervolgen.

In de hiervoor vermelde tekst wordt viermaal het woord "bloed" gebruikt.  (Hebreeuws ‘dam’) Dit kan een bewuste woordspeling zijn met het onvermelde woord Edom, als een manier om aan te duiden dat deze strijd alleen maar door "bloed" kan worden beslecht. De vijand zal vernietigd worden.

Openbaring 19:11,13 En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard, en Hij Die daarop zat, werd GETROUW EN WAARACHTIG genoemd. En Hij oordeelt en voert oorlog in gerechtigheid.13. En Hij was bekleed met een in bloed gedoopt bovenkleed, en Zijn Naam luidt: Het Woord van God.

Yeshua voert hier de strijd tegen Edom. Het bebloede kleed wijst terug naar Bozra (Edom) waarover geprofeteerd werd in

Jesaja 45:5-6 en Jesaja 63:1-3. Zijn kleed is rood geverfd met het bloed van talrijke vijanden. Het is niet het offerbloed van het Lam, zoals wel verondersteld wordt. 

Het is het hoog opgespatte bloed van Eén die de wijnpersbak van de toorn alleen treedt en waarbij niemand Hem te hulp kon komen. Zo zwaar is die strijd.

Ez. 35:15 Seïrgebergte en heel Edom, zult geheel en al een woestenij worden! Dan zullen zij weten dat Ik de HEERE ben.

Jesaja 34:5-6 Want Mijn zwaard is

dronken geworden in de hemel.

Zie, het zal neerdalen op Edom,

op het volk dat Ik geslagen heb met de ban, als een oordeel.

Het zwaard van de HEERE zit vol bloed,

het is verzadigd van vet,

van het bloed van lammeren en bokken,

van het niervet van rammen.

Want de HEERE richt een offer aan in Bozra,

een grote slachting in het land Edom.

Jesaja 63:1 Wie is Deze Die uit Edom komt,

in helrode kleding uit Bozra,

Die luisterrijk is in Zijn gewaad,

Die voorttrekt in Zijn grote kracht?

Ik ben het, Die spreek in gerechtigheid,

Die machtig ben om te verlossen.

Waarom is dat rood aan Uw gewaad,

en is Uw kleding als die van iemand die de wijnpers treedt?

Ik heb de pers alleen getreden;

er was niemand uit de volken met Mij.

Ik heb hen vertreden in Mijn toorn,

hen vertrapt in Mijn grimmigheid.

Hun bloed is op Mijn kleding gespat,

heel Mijn gewaad heb Ik besmet.

Want de dag van de wraak was in Mijn hart,

het jaar van Mijn verlosten was gekomen.

Ida