Ezechiël 11 Gods heerlijkheid verlaat Jeruzalem met een belofte
Aan het eind van het vorige hoofdstuk (vers 19) lazen we dat de troonwagen met de heerlijkheid van God op zijn terugtocht stil bleef staan bij de ingang van de Oostpoort van het tempelcomplex. In dit hoofdstuk zien we dat de hemelse missie nog niet helemaal klaar was om te vertrekken. De Geest tilde Ezechiël binnen het visioen weer op en zette hem ook daar neer, bij die Oostpoort.
Daar stonden 25 mannen en in hun midden Jaäzanja de zoon van Azzur. Die naam kwamen we ook in hoofdstuk 9:11 tegen, maar daar was het Jaäzanja de zoon van Safan. Dus vermoedelijk hebben we hier met een andere Jaäzanja te maken. Het zijn steeds de namen van leiders die genoemd worden. Pelatja de zoon van Benaja was daar ook aanwezig.
Dan gaat God Ezechiël inlichten over wat deze mannen drijft. Ze bedenken onrecht en hun raadgeving in Jeruzalem keert zich tegen de profetie van Jeremia. De profeet had het volk voorbereid op een lang verblijf in Babel en had namens God gesproken:
Jeremia 29:4-5 Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël, tegen alle ballingen die Ik uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap heb gevoerd: BOUW HUIZEN en woon erin, leg tuinen aan en eet de vrucht ervan.
Jeremia 1:13-14 Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot mij: Wat ziet u daar? Ik zei: Ik zie een KOKENDE POT en zijn open kant verschijnt vanuit het noorden. Toen zei de HEERE tegen mij: Vanuit het noorden zal het onheil losbreken over al de inwoners van het land.
Deze leiders hadden het volk gezegd dat ze geen huizen moesten bouwen (in Babel). De profetische raad van Jeremia werd weggewuifd met “voorlopig hoef je geen huizen te bouwen hoor!” en van die “kokende pot” die uit het noorden zou komen (Babel) maakten ze dat Jeruzalem “de pot” was en het volk het vlees dat erin zit. “Deze stad is de pot en wij zijn het vlees” was hun boodschap. Dat vlees in de pot van Jeruzalem zou de hitte wel doorstaan. Ze zagen zichzelf als het goede vlees in de ‘pot’ van de ommuurde stad, goed omgeven en beveiligd. Ze maakten de boodschap die God door Zijn profeet gaf, belachelijk.
Toen moest Ezechiël tegen hen profeteren:
Ezechiël 11:5 Toen viel de Geest van de HEERE op mij en Hij zei tegen mij: Zeg: Zo zegt de HEERE: Dit hebt u gezegd, huis van Israël. Wat in uw geest opkomt, weet Ik.
- U hebt in deze stad uw gesneuvelden talrijk gemaakt en haar straten met gesneuvelden gevuld.
- Daarom, zo zegt de Heere HEERE: Uw gesneuvelden die u in het midden ervan hebt neergelegd, die zijn het vlees en deze stad is de pot. U echter zal Ik uit het midden ervan doen vertrekken.
- Het zwaard hebt u gevreesd en het zwaard zal Ik over u brengen, spreekt de Heere HEERE.
- Ik zal u uit het midden ervan doen vertrekken, u in de hand van vreemden geven en Ik zal strafgerichten over u voltrekken.
- U zult door het zwaard vallen. Op het grondgebied van Israël zal Ik u berechten. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.
- Deze stad zal voor u niet als een pot zijn en ú zult in het midden ervan niet als vlees zijn: op het grondgebied van Israël zal Ik u berechten.
- Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, omdat u niet in Mijn verordeningen bent gegaan. Overeenkomstig Mijn bepalingen hebt u niet gehandeld, maar overeenkomstig de bepalingen van de heidenvolken die rondom u zijn, hebt u gehandeld.
Terwijl Ezechiël deze woorden uitsprak viel Pelatja, de zoon van Benaja dood neer. Ezechiël is door alles wat hij ervaart en door de profetie die hij heeft uitgesproken hevig geëmotioneerd. Hij valt met zijn gezicht ter aarde en roept: “Ach, Adonai Jahweh, maakt U een vernietigend einde aan het overblijfsel van Israël?”
Wat in uw geest opkomt, weet Ik....
God maakte in deze profetie duidelijk dat Hij weet wat de mens denkt. “Wat in uw geest opkomt, weet Ik.” (vers 5c)
God wist dat de gedachten van hen bedorven en verhard waren.
Er bestaat een oud liedje waarin men zingt “de gedachten zijn vrij”. En in een tijd van censuur en vijandschap is dat maar goed ook. Maar onze gedachten zijn niet vrij ten aanzien van God en de naaste. Wij moeten die toetsen en aanpassen aan Gods Woord en wil. En dan is het heerlijk te weten dat God onze gedachten van verre kent en door Zijn Geest bijstuurt, zodat we de gedachten van Christus mogen hebben. (1 Kor. 2:16)
2 Korinthe 10:5 Want wij breken valse redeneringen af en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus.
Hadden die leiders in Jeruzalem dat ook maar gedaan. De mens is zo geneigd zijn eigen natuurlijke gedachten voor wijsheid te houden. Door die eigen-wijsheid versteent het hart ten opzichte van God. Dat uit zich in beslissingen en daden. Maar zoals het oordeel in dit hoofdstuk over Jeruzalem, bij Gods Huis begon, zo zal ook de wereld het oordeel ondergaan.
In zijn profetie heeft Ezechiël uitgesproken hoe God de belachelijk gemaakte woorden over de “pot uit het noorden” omkeert tot hun eigen oordeel: “Uw gesneuvelden die u in het midden ervan hebt neergelegd, die zijn het vlees en deze stad is de pot. U echter zal Ik uit het midden ervan doen vertrekken.” (vs.7) Degenen die gedood zijn omdat ze misleid zijn door deze leiders, die zijn het vlees in de pot en de pot is Jeruzalem, dat door het vuur van Gods toorn wordt vernietigd.
De gesneuvelden die in het midden zijn neergelegd verwijzen naar een vorig hoofdstuk:
Ezechiël 9:7 Hij zei tegen hen: Verontreinig het huis, vul de voorhoven met gesneuvelden, ga naar buiten. Toen gingen zij naar buiten en zij sloegen toe in de stad.
God maakte zich terecht boos over het feit dat ze niet Gods geboden hielden, maar zich aanpasten aan de heidenvolken. Dit is iets wat we als gelovigen uit de heidenen ook heel erg in het oog moeten houden. We moeten niet meegaan in het denken van de wereld zoals we dat overal om ons heen zien. Dat maakt het wel gemakkelijker en het zorgt ervoor dat je meer vrienden hebt, maar Gods oordeel komt daarover. Het is moeilijk om tegen de stroom in te gaan, maar we willen toch trouw blijven aan Hem die ons met Zijn eigen leven heeft losgekocht uit dit rijk waarin satan overste is? Israël wordt ons hier ook tot voorbeeld gegeven.
1 Korinthe 10:11 Al deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden voor ons, en ze zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, over wie het einde van de eeuwen gekomen is.
Nadat Ezechiël eerst via een visioen moest profeteren in Jeruzalem, heeft God ook nog een profetie voor degenen die samen met hem in ballingschap zijn gegaan in Babel. Wat in het eerste gedeelte wordt geschreven is gebeurd in een visioen en slaat voor een groot gedeelte op de toekomst. Echter wat er in dit hoofdstuk gezegd werd tegen Jaäzanja de zoon van Azzur en de dood van Pelatja, de zoon van Benaja lijkt wel terdege op dat moment tijdens het visioen te hebben plaatsgevonden.
Vanaf vers 14 lezen we de boodschap die Ezechiël meekrijgt voor de ballingen in Kedar/Babel. Het is een bemoedigende boodschap voor een profeet die vreesde voor een vernietigend oordeel over het overblijfsel van Israël. (vers 14)
Het eerste wat God tot Ezechiël zei was:
Ezechiël 11:15 Mensenkind, het zijn uw broeders, uw broeders, mannen met het recht van lossing voor u, en heel het huis van Israël in zijn geheel, tegen wie de inwoners van Jeruzalem gezegd hebben: Houd u ver van de HEERE, ons is dit land als erfelijk bezit gegeven.
Dat de inwoners van Jeruzalem tot de ballingen gezegd hebben “Houd u ver van de HEERE, ons is dit land als erfelijk bezit gegeven” houdt verband met het feit dat zij naar Yahweh keken zoals de heidenvolken hun goden beschouwen. Het zijn lokale goden, ieder gebied heeft zijn eigen god en voor Jeruzalem is dat Yahweh! Degenen die afgevoerd werden waren in hun ogen afvalligen die dat verdienden. Het was hoogmoed waarmee ze op hun broeders en zusters in Babel neerkeken. Ze hadden in hun ogen dan ook geen recht meer op het land. Ezechiël kreeg de opdracht hen geestelijk los te kopen van dat misplaatste oordeel en uit de dubbele vermelding "uw broeders" mag Ezechiël opmaken dat hij hen ook ècht als broeders mag zien.
Over die vrijkoping lezen we een mooie belofte in Jesaja:
Jesaja 51:11 Zo zullen wie door de HEERE zijn vrijgekocht, terugkeren en met gejuich in Sion komen. Eeuwige blijdschap zal op hun hoofd zijn, vreugde en blijdschap zullen zij verkrijgen, verdriet en gezucht zullen wegvluchten.
Het is duidelijk dat deze belofte nog niet is uitgekomen en pas tot zijn recht zal komen in het komende Vrederijk.
Het vervolg van wat Ezechiël als profetische boodschap meekrijgt is dan ook heel bemoedigend! Het feit dat hier gesproken wordt over “heel het huis van Israël in zijn geheel” laat ook zien dat er voor God geen tweedeling is van het land. Alle twaalf stammen behoren tot Zijn volk.
Ezechiël 11:16 Zeg daarom: Zo zegt de Heere HEERE: Hoewel Ik hen ver weggedreven heb onder de heidenvolken en hoewel Ik hen in de landen verspreid heb, toch zal Ik voor hen een heiligdom zijn, hoe kort/klein ook, in de landen waarin zij gekomen zijn.
Uit deze tekst blijkt wel dat de ballingen voor God niet hebben afgedaan. God wil Zelf een heiligdom voor hen zijn. Deze tekst wordt nu nog gebruikt door de Joden als grond voor de vele synagogen in de hele wereld.
Het kleine heiligdom, in het Hebreeuws מִקְדָּשׁ מְעַט Miqdash me’at, verwijst volgens hen naar Gods eeuwige aanwezigheid onder Zijn volk, waar het zich ook bevindt, in het land Israël of in de Diaspora. De Here Zelf werd hun heiligdom toen de Tempel niet langer bestond.
In vers 17vv krijgen de ballingen de belofte dat God hen verzamelen zal uit alle volken en dat ze het land Israël krijgen als hun erfdeel. Alle afgoden en gruweldaden zullen dan verleden tijd zijn. Bij wie zich niet van deze dingen heeft bekeerd zal God het op hun eigen hoofd doen neerkomen. Het gelovig overblijfsel zal een nieuw hart en een nieuwe geest hebben en in plaats van een hart van steen: een hart van vlees. Het is nog verre toekomst, maar wat een bemoediging, zowel voor Ezechiël als voor de overige ballingen.
Ezechiël 11:20 zodat zij in Mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ík hun een God zijn.
Toen voer Yahweh in Zijn heerlijkheid op in Zijn hemelwagen met raderen en cherubs, na nog op de Olijfberg te hebben gestaan.
We lezen vaker dat God opvoer naar de hemel, waarbij niet gesproken werd over cherubs en raderen en een troonwagen.
Genesis 17:22 Toen Hij geëindigd had met hem te spreken, voer God van Abraham op.
Genesis 35:13 Toen voer God (vanuit Bethel) op, bij Jakob vandaan, van de plaats waar Hij met hem gesproken had.
Hoewel onderstaande tekst een verwijzing naar Yeshua bevat, proef je hier de onbeschrijflijke goddelijke heerlijkheid waarin de Vader en de Zoon delen, maar die ook ten volle de strijd vertegenwoordigen tegen de machten der duisternis:
Psalm 68:18-19 De strijdwagens van God zijn tweemaal tienduizend, ontelbare duizenden. De Heere is bij hen, een Sinaï in heiligheid. U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenen weggevoerd, U hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen, ja, ook aan opstandigen: om bij U te wonen, HEERE God!
Ondanks het feit dat Jeruzalem verwoest zal worden kreeg Ezechiël deze profetie mee om de ballingen te bemoedigen. Tegelijk was dit Gods antwoord op wat hij uitschreeuwde: “Ach, Heere HEERE, maakt U een vernietigend einde aan het overblijfsel van Israël?” (vers 13b)
Ezechiël was bij zijn hoofdhaar gepakt en tussen hemel en aarde in een visioen gebracht (Ezechiël 8:3). Nu werd hij binnen dat visioen weer opgeheven en teruggebracht naar de ballingen. Dan vermeldt de tekst: “Toen steeg het visioen dat ik gezien had, op, bij mij vandaan.” Na een kort indrukwekkend bezoek aan Jeruzalem was Ezechiël weer terug in de aardse werkelijkheid, waar hij lijfelijk ook was gebleven. Zijn taak was daar om, als een Mozes, te bemiddelen tussen God en Zijn volk in ballingschap.
Wat had hij veel te vertellen aan de ballingen….. al de Woorden die God hem deed zien! Zo staat het ook in de grondtekst.
Wat heeft hij ook nog veel aan ons te vertellen, opdat wij geestelijk zien en geloven. Wat hebben zijn profetieën veel te zeggen voor onze tijd.
Ida