Daniël 12:5-7 (2)
Daniël 12:5 En ik, Daniël, zag, en zie, er stonden twee anderen, de één hier op de oever van de rivier, en de ander aan de overkant op de oever van de rivier.
We naderen nu het einde van dit bijzondere boek Daniël. We komen nu in een afsluitend gedeelte. Daniël ziet behalve de engel Gabriël, die Gods boodschap brengt, twee andere hemelse boodschappers staan, één dichtbij en de andere aan de overkant van de rivier, waarschijnlijk is het de Tigris geweest.
Daniël 12:6 De één zei tegen de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond: Hoelang duurt het nog voordat er een einde komt aan deze wonderlijke dingen?
"De Man" in linnen kleding is dezelfde als die we tegenkwamen in Daniël 10, die was tegengehouden door de "vorst van Perzië". Men veronderstelt dat dit Yeshua vóór Zijn vleeswording is. Het zou ook de engel Gabriël kunnen zijn. Eén van de hemelse boodschappers vroeg aan "de Man" hoe lang het zou duren voor er een eind aan die wonderlijke dingen zou komen. Het lijkt erop dat deze boodschapper verwoordt wat er in Daniël omgaat. Hij heeft immers steeds van die wonderlijke dingen gezien, waar hij soms helemaal ziek van was. Hij kon er ook met niemand over praten. Gelukkig heeft hij het wel allemaal opgeschreven en dat was ook Gods bedoeling. Maar Daniël vroeg zich ongetwijfeld af wanneer zijn volk dit allemaal moest meemaken en wanneer zou alles vervuld zijn en tot rust komen?
Daniël 12:7 Toen hoorde ik de Man gekleed in linnen, Die Zich boven het water van de rivier bevond, en Hij hief Zijn rechter- en Zijn linkerhand op naar de hemel en zwoer bij Hem Die eeuwig leeft: Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze dingen een einde komen.
Toen begon "de Man" te spreken. Hij hief zijn beide handen als een eed omhoog. Dit is dezelfde Man die genoemd wordt in Openbaring
Openbaring 10:5 En de Engel Die ik op de zee en op de aarde zag staan, hief Zijn hand op naar de hemel,
6. en Hij zwoer bij Hem Die leeft in alle eeuwigheid, Die de hemel heeft geschapen met wat daarin is, de aarde met wat daarop is en de zee met wat daarin is, dat er geen tijd meer zou zijn.
De aankondiging die Daniël weldra zou horen, zou plaatsvinden tussen de tijden van beide gemarkeerde teksten. Ook hier wordt een eed gezworen, weliswaar met één hand geheven. Dat was trouwens een gebruikelijke manier om een eed af te leggen. Dat deed Abraham bij de koning van Sodom: Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogsten God, Die hemel en aarde bezit; (Gen.14:22 SV)
Ook God spreekt dat zo uit:
Exodus 6:7 Ik zal u brengen in het land waarvoor Ik Mijn hand opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak en Jakob geven zou. Ik zal het u in erfelijk bezit geven, Ik, de HEERE.
De boodschap die "de Man" onder ede uitspreekt is: "Na een vastgestelde tijd, vastgestelde tijden en een helft, wanneer Hij er een einde aan gemaakt zal hebben om de macht van het heilige volk stuk te slaan, zal er aan al deze dingen een einde komen."
De duur van de tijd van het lijden tot aan de bevrijding is vastgesteld op drieënhalf jaar: “een vastgestelde tijd” is een jaar, “vastgestelde tijden” is twee jaar en “een helft” is een half jaar. Die tijd zal niet worden overschreden. Het is eerder zo, dat die tijd al is ingekort tot drieënhalf jaar, want anders zou niemand het overleven. In Openbaring zegt de engel ook onder ede dat er geen tijd meer is. God houdt zich aan Zijn eed.
Deze tijden werden ook al in Daniël 7 genoemd bij de uitleg van de vier dieren.
"een tijd" is in de Bijbel een aanduiding voor "een jaar".
één jaar + twee jaren + ½ jaar = 3½ jaar
360 dagen + 720 dagen + 180 dagen = 1260 dagen
Dit aantal dagen van de grote verdrukking zien we terug in het boek Openbaring:
Openbaring 11:2 Maar meet het plein voor de tempel niet op, want dat is voor de vreemde volken bestemd. Zij zullen de heilige stad 42 maanden lang vertrappen.
Openbaring 11:3 Dan zal Ik mijn twee getuigen sturen. Zij zullen rouwkleren dragen en tijdens die 1260 dagen zeggen wat Ik hun opdraag."
Openbaring 12:6 De vrouw vluchtte de woestijn in, waar God een schuilplaats voor haar had. Daar zou zij 1260 dagen lang verzorgd worden.
Later wordt er in ons hoofdstuk vers 11 een aantal van 1290 dagen genoemd. Hoe dat zit horen we in het volgende artikel.
Wij leven als gelovigen in het eind van de tijden. Dat het zo lang duurt voordat de beloften in vervulling gaan heeft te maken met wat we lezen in
2 Petrus 3:9 De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen.
Wie vervuld van Gods Geest om zich heen kijkt, ziet dat de ontwikkelingen naar het tijdstip van de komst van Yeshua de Messias in volle gang zijn.
Ida