English: click here!
Romeinen 11 - Gans Israël behouden
GANS ISRAËL BEHOUDEN
Gans Israël = HEEL ISRAËL
(Het is de volheid die door God bedoeld is)
Helaas bestaat er een toenemende verwarring over de vraag of het Joodse volk eigenlijk wel het Evangelie nodig heeft. Er staat toch ergens (!) dat ‘gans Israël’ behouden zal worden?
Waarom zouden we hen Gods Woord aanbieden, als de Heere toch straks met Zijn volk tot Zijn doel komt?
BEHOUDEN WORDEN OF BEHOUDEN ZIJN
Laten we eerst eens kijken waar, en in welke context de Bijbel leert dat gans Israël behouden zal worden.
“Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden. En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem” (Rom. 11:25-27 NBG).
In de eerste plaats moeten we constateren dat er niet staat dat gans Israël (heel Israël) behouden is, maar behouden wordt, namelijk ten tijde dat ‘de Verlosser uit Sion zal komen’.
We dienen dus onderscheid te maken tussen de periode van nu en de periode, waar het in deze tekst om gaat, namelijk na de wederkomst van Christus.
Redelijke vraag is daarom: Hoe zit het met Joden die voor Zijn wederkomst sterven, van wie nog niet ‘de goddeloosheden zijn afgewend’? Worden zij behouden, louter op grond van hun etnische afkomst? Uit de context van Paulus’ betoog wordt het antwoord meteen duidelijk. In vers 20 en 21 lezen we dat God de natuurlijke takken (Joden) van de edele olijf wegens hun ongeloof heeft weggebroken.
En wat is de voorwaarde om weer geënt te worden? Vers 23 geeft het antwoord:
“Maar ook zij zullen, wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weer geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten”.
Geloof en ongeloof zijn dus cruciaal voor Gods handelen. Denk in dit verband ook aan de voorwaarde waarop de verderfengel het volk in Egypte voorbijging: “Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan” (Exod. 12:13)
Israël werd niet gered omdat het Israël was, maar op voorwaarde dat zij gelovig het bloed van het paaslam aan de bovendorpel en deurposten streken. De Bijbel leert dan ook voor Joden geen andere weg dan voor niet-joden.
“Want er is geen onderscheid, noch van Jood noch van Griek; want eenzelfde is Heere van allen, rijk zijnde over allen, die Hem aanroepen” (Rom. 10:12).
GEDEELTELIJKE VERHARDING
“Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat” (Romeinen 11: 25).
Er wordt ook wel eens gezegd dat de verbreiding van het Evangelie onder Joodse mensen geen zin heeft, omdat ze een bedekking hebben. De Bijbel leert echter dat alle volken een bedekking hebben die straks door de Heere zal worden weggenomen (Jes. 25:7).
Is daarom zending zinloos en moeten alle zendelingen maar worden teruggeroepen? Nee, zowel voor Jood als heiden geldt, dat het slechts om een gedeeltelijke verharding gaat.
Paulus illustreert dat met zijn eigen bekering: “Ik zeg dan: Heeft God Zijn volk verstoten? Dat zij verre; want ik ben ook een Israëliet, uit het zaad Abrahams, van den stam Benjamin” (Romeinen 11:1).
TIJDELIJKE VERHARDING
Maar niet alleen is er sprake van een gedeeltelijke verharding, het is ook een tijdelijke verharding, namelijk “totdat de volheid der heidenen binnengaat”.
Het woord ‘volheid’ is het zelfde woord als in Rom. 11:12 “En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid!”.
Het Griekse woord ‘pleroma’ dat in beide teksten met volheid wordt vertaald, is in vers 12 de tegenstelling van ‘vermindering’. We moeten er dus vanuit gaan dat het in beide teksten om een positieve betekenis van het woord gaat. (Verg. o.a. Joh. 1:15: “uit Zijn (Christus) volheid (pleroma) hebben wij allen ontvangen....”).
VOLHEID DER HEIDENEN EN DE VERLOSSING VAN ISRAËL
Welke volheid van de heidenen, in relatie tot Israëls verlossing kan hier worden bedoeld? Om die vraag te beantwoorden gaan we naar Handelingen 15, waar de Joodse gelovigen (onder wie ook Farizeeën vs. 5) verlegen waren met het feit dat er zoveel heidenen tot geloof in Christus kwamen. Sommigen beschouwden deze heidenen als proselieten, die eerst besneden moesten worden, alvorens behouden te kunnen worden (vers 1).
Opmerkelijk dat Petrus in deze verhitte discussie (bijna provocatief) de zaak omdraait:
“Maar door de genade van de Heere Jezus geloven wij (Joden) behouden te worden op dezelfde wijze als zij (heidenen).”
Dus niet: heidenen op dezelfde wijze als Joden, maar Joden op dezelfde wijze als heidenen.
En dan geeft Jakobus een belangrijke uiteenzetting over de volgorde van gebeurtenissen, die zullen leiden tot het herstel van Israël.
“Simeon heeft uiteengezet, hoe God van meet aan erop bedacht geweest is een volk voor Zijn Naam uit de heidenen te vergaderen. En hiermede stemmen overeen de woorden der profeten, gelijk geschreven staat: Daarna zal Ik wederkeren en de vervallen hut van David weder opbouwen, en wat daarvan is ingestort, zal Ik weder opbouwen, en Ik zal haar weder oprichten” (vers 14-16 NBG).
Als we dit citaat in Amos 9 lezen, valt op dat de woorden ‘daarna’ niet zijn terug te vinden. Jakobus mag hier, geïnspireerd door de Heilige Geest, iets toevoegen, wat Paulus omschrijft als een geheimenis (‘verborgenheid’ Rom. 11:26): namelijk dat als de volheid der heidenen binnengaat, oftewel nadat God uit de heidenen een volk voor Zijn Naam heeft vergaderd, het herstel van Israël en het Davidische koningschap (nu nog een vervallen hut van David) zal plaatsvinden.
Dat zal ook de tijd zijn waarop de natuurlijke takken definitief geënt zullen gaan worden. Let u namelijk op het verbindingswoord ‘want’ tussen vers 24 en de daarop volgende verzen“..hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.
Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis: een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden...”. (Romeinen 11:25)
GANS ISRAËL
Het is belangrijk om ten aanzien van de uitdrukking ‘gans Israël’ opnieuw ‘Schrift met Schrift te vergelijken’.
In Rom. 9:6-8 lezen we:
“Maar het is niet mogelijk, dat het Woord Gods zou vervallen zijn. Want niet allen, die van Israël afstammen, zijn Israël, en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken. Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods, maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht”.
Wie zijn die kinderen der belofte? Het zijn, om met de woorden van Romeinen 11 te spreken, de ‘natuurlijk takken’ die door het geloof, met de saprijke wortel verbonden zijn. Dat het hier om een overblijfsel gaat, blijkt ook uit de verzen 27 en 29 van Romeinen 9:
“Al ware het getal der kinderen Israels gelijk het zand der zee, zo zal het overblijfsel behouden worden”
en:
“Indien de Heere van de legermachten ons geen zaad had overgelaten, zo waren wij als Sodom geworden, en Gomorra gelijk gemaakt geweest”.
‘Gans Israël’ dat behouden wordt, is dus ‘het overblijfsel’ van het volk dat door geloof aanspraak op Gods belofte mag maken.
DE VERLOSSER UIT SION
Nu de vraag, hoe die verlossing tot stand komt? Ook dat vinden we in deze teksten.
“en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden”.
Let u op de uitdrukkingen ‘aldus’ (de wijze waarop) en ‘gelijk geschreven is,’ namelijk zoals in
Jes. 59:20: “En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de HEERE”.
Het eerste wat we hier leren is dat Israël in zo’n hachelijke positie komt dat ze een Verlosser nodig hebben.
In Jer. 31:11 lezen we over dezelfde periode:
“Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht, en hem verlost uit de hand van hem die sterker was dan hij.”.
Vervolgens zien we voor wie de Verlosser komt, “namelijk voor hen, die zich bekeren van de overtreding in Jakob”.
Ook hier gaat het dus om een overblijfsel dat tot geloof en bekering is gekomen. Van hen worden de goddeloosheden afgewend. Afgewend op Wie?
Opnieuw geeft Jesaja het antwoord:
“Maar om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden. Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen neerkomen” (Jes. 53:5,6).
EEN NIEUW VERBOND
Maar behalve dat Paulus spreekt over een (de) Verlosser, verwijst hij ook naar een verbond:
“En dit is mijn verbond met hen, wanneer Ik hun zonden wegneem” (vs. 27).
Welk ander verbond zou hier bedoeld kunnen worden dan hetgeen beloofd werd in o.a. Jer. 31:31-33:
“Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd (!) had, spreekt de HEERE; Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn”.
Nee, niet een verbond op basis van dierlijk bloed, maar een nieuw verbond, dat verankerd ligt in Christus’ vergoten bloed op Golgotha en waaraan de Heere Jezus refereert als Hij de beker aan Zijn discipelen doorgeeft, met de woorden:
“Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt” (Luc. 22: 20).
ONZE HOUDING TEN OPZICHTE VAN ISRAËL
Laten we, dit alles overziende, echter nooit vergeten dat zij nog altijd “beminden, om der vaderen wil” zijn (vers 28); dat de genadegaven en de roeping van God onberouwelijk zijn (vers 29) en dat zij door onze barmhartigheid, ook barmhartigheid dienen te ontvangen (vers 31).
Misschien wel onverwachte barmhartigheid, als van een Samaritaan, die met innerlijke ontferming over het lot van een Joodse man bewogen was! (Luc. 10:33).
Voetnoot:
Het begrip ‘vrijkopen’ veronderstelt de betaling van een losprijs, zoals te lezen in
1 Petrus 1:18,19 in de wetenschap dat u niet met vergankelijke dingen, zilver of goud, vrijgekocht bent van uw zinloze levenswandel, die u door de vaderen overgeleverd is, maar met het kostbaar bloed van Christus, als van een smetteloos en onbevlekt Lam.
(T. Stier)
Jur