English & other languages, click here!

Openbaring 18 - Ga uit van haar, Mijn volk !!

"Gaat uit van haar, Mijn volk,
opdat je geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen.
Want haar zonden hebben zich opgehoopt tot aan de hemel".
 (Openbaring 18:4-5)

 

INLEIDING

In de bijbel is de stad Babel een steeds terugkerend thema. Als God Zijn volk oproept om er uit te trekken, moeten we wel weten waar die stad voor staat. Anders kunnen we die oproep niet begrijpen, laat staan gehoorzamen. Vandaar dat het goed is om stil te staan bij wat "Babel" betekent.

EN ZE ZEIDEN

We lezen in Genesis 11 over het begin en de bouw ervan. En wat meteen opvalt, is het volkomen ontbreken van goddelijk initiatief. "Ze zeiden tegen elkaar: laten wij een stad bouwen ....." (Gen.11:3,4).

De tegenstelling is groot, als we kijken naar het volgende hoofdstuk. Dat begint met: De Heer zei. "Hij zei tot Abram: Ga naar het land, dat Ik je zal laten zien". Daar is een stad, waarvan Ik de bouwmeester ben (Gen.12:1, Hebr.11:10,16). Abram liet alles achter en ging op weg naar dat "land" met die "stad".

De "stad" van het "beloofde land" is Gods werk. Daarvan is Hij de ontwerper en de bouwmeester (Hebr.11:10). Die "stad" daalt dan ook neer, uit de hemel, van God (Openbaring 21:2 en 10).

Babel is mensenwerk. Ze komt van de grond om uiteindelijk in te storten (Openbaring 18:2). "Want", zegt Jezus, "wat Mijn hemelse Vader niet heeft geplant, zal met wortel en al worden uitgerukt" (Mat.15:13).

TICHELSTENEN

Hoe ging men in Babel te werk? "Ze zeiden: Laten we tichelen maken, bakstenen ....." (Gen.11:3). Wat betekent dat?

Bakstenen maak je van aarde, klei. Daarmee wilden ze "voor zichzelf een stad bouwen met een toren waarvan de top tot in de hemel zou reiken" (Gen.11:4). Het is "aards" bouw materiaal, "stof", "vleselijk" (Gen.3:19). Met menselijke kracht dacht men tot "in de hemel" te kunnen reiken. Dat wijst heen naar alle menselijke inspanningen om op het religieuze vlak iets van de grond zien te krijgen.

Bakstenen worden massaal geproduceerd. De klei wordt in een mal gedrukt, waardoor ze allemaal dezelfde vorm en dezelfde grootte krijgen. In "Babel" wil men uniformiteit. De "mal" (=de leer) bepaalt hoe iedereen moet zijn, denken en handelen.

We lezen ook, dat de klei goed moest worden gebakken (Gen.11:3). Want met ongebakken klei kun je niet bouwen. Dus "grondig bakken", indoctrineren, "hard maken". En om ze goed bij elkaar te houden, staat er: "En teer diende hun tot metselspecie" (Gen.11:3).

In georganiseerde godsdienst moet er ook altijd iets zijn, om de leden van de groep bij elkaar te houden. Er moet een éénheid bewaard worden die eigenlijk geen ware eenheid is. Er is aards "teer" nodig om een gevoel van saamhorigheid te geven. Er moet steeds "gelijmd" worden, omdat de ware liefde daar niet samenbindt (Col.3.14). Vandaar dat er dynamische persoonlijkheden nodig zijn, waaromheen de leden zich kunnen groeperen en zijn er eindeloos veel bijeenkomsten nodig om hen "verder" te helpen.

Ware kinderen van God ervaren éénheid in de geest. Ze worden bijeen gehouden door de liefde van God in hun binnenste. Ze zijn "door één Geest tot één lichaam gedoopt" (1Cor.12:13). Ze hebben zich in het verborgene laten behouwen tot een "levende steen", om deel uit te maken van de stad, die "wèl samengevoegd" is door de Geest tot éénheid (Ps.122:3).

Dat is geen eucumenische schijneenheid. Ook niet de eenheid die er kan bestaan binnen eenzelfde organisatie, rond een bepaalde leer, prediker of tijdschrift. Door Zijn Geest kunnen we één zijn, ondanks verschillen in leeftijd, klasse, ras of nationaliteit (Joh.17:20-23). We weten dan, dat we één zijn. Wanneer twee of drie van ons zijn vergaderd geworden door de heilige Geest, in onze huizen, op het werk, of "bij toeval" voor het eerst, zijn we één door de Geest van God die in ons is (Mat.18:20). Als de vrede van Christus in onze harten regeert, tot welke we tot één lichaam geroepen zijn, proberen we niet één te zijn (Col.3:15). Dan zijn we het gewoon!

LATEN WE EEN STAD BOUWEN

Als we aan Babel denken, denken we meestal aan de torenbouw. Maar die toren was maar een onderdeel van een groter plan. Ze zeiden: "Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. En laten we ons een naam maken. Dat zal ons beroemd maken" (Gen.11:4). Het ging om veel meer dan alleen een toren.

Eerst de vraag: waarom een stad? Om dat te begrijpen, moet je 's kijken naar Kaïn (Gen.4:17). Hij begon van de vruchten van de aarde aan de Heer te offeren, wat God niet kon accepteren (Gen.4:3). Toen moest hij, als eerste, een stad bouwen. Waar was dat voor nodig?

Stad is in het Hebreeuws ir, dat is afgeleid van een werkwoord dat "waken" betekent. Een "ir" was een bewaakte plaats. Vanaf de dag dat Kaïn zijn broer had vermoord, vreesde hij voor zijn leven (Gen.4:14). Hij had een aardse plek nodig om zich veilig te voelen, omdat God zijn toevlucht niet meer was (Gen.4:17). Ook Nimrod was een stedenbouwer, een man van geweld (Gen.10:8-9). Ook hij had een "ir" nodig vanwege zijn slechte daden. Ook voor hem was de Heer geen Bewaarder meer, geen muur rondom (vgl. Ps.121).

Vergelijk dit nu eens met het leven van Abram. Hij woonde in één van de welvarendste steden in de oudheid: Ur der Chaldeeën. Hij trok deze "ir" juist uit. Want God had hem opgedragen alles te verlaten, zijn stad, zijn familie, het huis van zijn vaderen. Hij ging. Vijf oudvaders (ook Sem, de zoon van Noach die de zondvloed had overleefd) waren nog in leven. Abraham liet ze allemaal achter, hoe oud en wijs die oudvaders ook waren. We weten waarom.

Hij had een hemelse stad gezien (Hebr.11:10, 13-16). Hij kon niet meer tevreden zijn met een aardse stad. Ur zonk in het niet in vergelijking met wat zijn geestesoog had gezien. Dat was een stad van hemelse vrede met met een veiligheid die Ur hem niet kon bieden. Abram ging dus op weg en trok in tenten van pleisterplaats naar pleisterplaats totdat hij bij "Bethel" (=Huis van God) kwam.

Daar riep hij de naam van de Heer aan (Gen.13:4). En toen? Toen begonnen de problemen met zijn neef Lot die met hem was meegegaan. Lot had ook schapen en runderen en tenten (Gen.13:5). "Maar het land (bij "Bethel") liet niet toe, dat ze samen bleven wonen, want er "ontstond twist tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee" (Gen.13:6:7). Het is duidelijk: er was toen, en er is nu, in "het land bij Bethel" geen plaats voor "Abram" én voor "Lot". Abram was ziende (Abram=Ab-ram=verheven vader). Lot niet (Lot=gesluierd, omwikkeld).

Hij was wel rechtvaardig, maar gehecht aan het onreine (2 Petrus 2:8). Hij was ook egocentrisch. Toen hij mocht kiezen, greep hij zijn kans en koos "voor zich de hele streek van de Jordaan", omdat die vol water was. De streek leek hem toe als een paradijs, "als de hof van de Heer, als het land Egypte" (Gen.13:10-11).

Wat een gebrek aan onderscheidingsvermogen! Hij zette "Egypte" op één lijn met "de hof van Eden"! Hij meende het paradijs te zien bij de "Jordaan" en zette daar, bij Sodom, zijn tenten op (Gen.13:12). Uiteindelijk eindigde hij in Sodom als één van de notabelen van die "ir". Van tentbewoner werd hij een stadsbewoner met aanzien (Gen.19:1). Het vervolg van Lot en Sodom kent u.

Maar nu Abram weer.

Hij bleef wonen in tenten, want hij had iets beters gezien (Hebr.11:9-10). Dat was de stad met de heerlijkheid van God die zou neerdalen uit de hemel (Openbaring 21:2). Daar stond geen imposante bakstenen toren in, maar een "boom" die goddelijk leven gaf. Daar stroomde niet de Eufraat, maar stromen van levend water (Opnbaring 22:1).

Hij zag het "nieuwe" paradijs, de hemelse stad van de Heer! (Openbaring 2:7).

EEN TOREN DIE REIKT TOT IN DE HEMEL

Laten we nu de torenbouw eens nader bekijken. Het Hebreeuwse woord voor toren is "migdol". Het is een afleiding van de wortel "gdl", wat "groot zijn" betekent. We zouden "migdol" dus kunnen vertalen met grootheid. Ze waren dus bezig met iets groots. De Hebreeuwse tekst van Genesis 11 vers 4 is letterlijk: "Een toren met zijn hoofd in de hemel". "Een toren welks opperste in de hemel zij" (St.Vert.). Het idee was om iets indrukwekkends tot stand te brengen, tot in de hemel.

Zulk een grootheid kan alleen God geven. Dat doet Hij aan wie met Hem leeft (Ps.75:8). In Genesis 12:2 zei God tot Abram: "Ik zal je tot een groot volk maken" en "Ik zal je naam groot maken". Abram deed niet zijn best om zo groot mogelijk te zijn. Hij was op God gericht; niet op eigen grootheid. Dát wordt gezegend.

Diezelfde gerichtheid treffen we ook aan bij Jozef. Hij werd bijzonder verhoogd in Egypte. Maar dat gebeurde niet door zijn inspanningen. Gód verhoogde hem.

Zo heeft Hij ook Jezus, de timmerman uit Nazareth, uitermate verhoogd, omdat Hij niet Zichzelf, maar altijd de Vader behaagde. Daarom kreeg Hij een naam boven alle naam (Fil.2:8-10). Jezus zocht nooit iets voor Zichzelf. Hij was nederig van hart (Mat.11:29).

Daartegenover staat zelfverhoging. Dat doet de wetteloze, die alles wat goddelijk en heilig is bestrijdt en zich voordoet alsof hij God is (2Thes.2:4). Voorbeelden hiervan zijn er in de bijbel ten over: Goliath, koning Saul, Haman, Nebukadnezar. De laatste zei bijvoorbeeld: "Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb tot een koninklijke stad, door mijn macht en tot eer van mijn majesteit". Zo gaat dat in "Babel". Met alle gevolgen van dien (Openbaring 18:4).


LATEN WE ONS EEN NAAM MAKEN

"Laten we ons een naam maken", zeiden de bouwers van Babel tegen elkaar. Wat een ironie! Van alle bouwers is er niet één naam bekend gebleven. Al hun namen zijn vergeten. "Ze zeiden ...." We weten niet eens wie die "ze" zijn geweest. Maar Abram zocht niets groots voor zichzelf en zijn naam is nooit vergeten. Hoe kan dat? Omdat hij wel God geloofde en Hem gehoorzaamde.

In de boeken Ezra en Nehemia vindt u lange lijsten met namen. Van wie? Van mensen die wel in Babel waren, maar die verlangden naar Jeruzalem. Toen ze mochten vertrekken, grepen ze die kans meteen aan. Dáárom liet God al hun namen opschrijven: dit waren mensen die deden wat Hem welgevallig was. Hun namen moesten bewaard blijven.

We zullen nu eens nalezen, hoe Gods reactie was, toen Hij zag, wat de mensen in Babel aan het doen waren: "Hij daalde neer om de stad en de toren, die de mensenkinderen bouwden, te bezien" (Gen.11:5). 
Het wonderlijke is, dat God aan Abram, Mozes, Jozua en aan vele anderen verscheen. Maar hier, bij Babel, moest Hij afdalen. 

God is "verheven". Wat in Babel gebeurde, was "van beneden" (vgl.Joh.8:23). God daalde af en Hij zag een eenheid, die niet echt was. Daarom nam Hij die eenheid weg.

God zag dus, dat het volk in Babel één was en éénsgezind met één doel voor ogen: voor zich een grootse reputatie op te bouwen (Gen.11:6). Dat was Hem zeer onwelgevallig omdat het een menselijke namaak was van wat Hij had ontworpen. Gods stad is hemels, met hemelse fundamenten, muren en poorten. De fundamenten zouden op de "berg Gods" liggen schitteren van de "edelstenen", waarmee ze versierd zijn (Openbaring 21:19). Die stad zou niet verrijzen op aarde, maar neerdalen uit de hemel (Openbaring 21:2). Babels fundamenten liggen in het stof. Die stad moet van de grond komen, van onder af. Het is allemaal tegengesteld aan wat God doet!

Vandaar dat toen God met een corrigerend oordeel moest komen. Hij verwarde hun spraak, zodat ze elkaar niet meer konden begrijpen. "Zo verstrooide de Heer hen vandaar over de hele aarde en ze staakten de bouw van de stad" (Gen.11:8). Zo gaat het tot op de huidige dag.

WAT IS BABEL NU?

"Aan Babels stromen, daar zaten we. Ook weenden we als we aan Sion dachten. Aan de wilgen hingen we er onze citers. Want daar begeerden zij die ons gevangen hielden van ons een lied. Hoe zouden we het lied van de Heer kunnen zingen op vreemde grond? Als ik u vergat, Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand!" (Psalm 137)

Wat zat Israël in Babel in een trieste situatie! Zeventig jaar lang! 

We kunnen ons voorstellen, dat ze verlangden naar het land van hun vaderen en dat ze treurden over Jeruzalem dat in puin lag. 
En wat was het vernederend, dat ze van hun overheersers tempelliederen moesten zingen! Hoe kun je nou "het lied van de Heer" zingen voor mensen die de tempel van de Heer hebben leeggeplunderd en verwoest!

Velen van ons lezen psalm 137 alleen historisch, zonder te denken aan de situatie van Gods volk in het geestelijke Babel. Eeuwen lang is het christendom in ballingschap gehouden! En ook nu beseffen de meeste gelovigen niet, dat ook zij wel eens "in ballingschap" zouden kunnen zijn. Volgens hen heeft Babel betrekking op iedere kerk, groep of sekte, behalve op die van hen. Zij dus niet. Zij zijn knap genoeg om de bijbelse beschrijving van Babel en de kenmerken daarvan te herkennen in andere kerken of groepen. Maar tegelijkertijd zijn ze blind voor dezelfde symptomen in hun eigen situatie. Jezus formuleerde het eens zo: "Hoe kan het dat je de splinter in het oog van je broeder wel ziet, maar niet de balk in je eigen oog" (Mat.7:3).

Babylon is één van de vele geheimenissen in de bijbel (Openbaring 17:5). Je komt er nooit achter met je verstand. Als je dat probeert, weet je alleen dat het bestaat, maar je kent het geheim er niet van. Het intellect gaat interpreteren, maar het geheim blijft verborgen als Gods Geest het niet openbaart. Geheimenissen worden dus verstaan door de Geest van wijsheid en verstand. De mens interpreteert, God openbaart. Dat geldt trouwens voor alle waarheden in de bijbel. Als onze bijbelkennis uit hoofdkennis bestaat, gaan de waarheden die God door de heilige Geest wil openbaren aan ons voorbij.

Wat is Babel nu en wie werkt eraan mee? Het antwoord is eenvoudig. Ieder die werkt met dezelfde intentie als de bouwers in Genesis 11. Het is in de eerste instantie een kwestie van denken. Het teken zit op haar voorhoofd (Openbaring 17:5). Wat het voortbrengt, hebben we al uitgebreid behandeld: religieus werk op menselijk initiatief. Als u oog krijgt voor het bestaan van dit denken in de kerk waar u lid van bent en u hoort Gods roep: "Ga uit van haar", is aan u de keus: blijft u zitten waar u zit, of gaat u op reis naar het "nieuwe" Jeruzalem.

Wat een verschil, Babel of Jeruzalem! Babel is vol conflicten. Haar naam betekent verwarring. Jeruzalem betekent stad van shalom en is door de Geest goed samengevoegd (Ps.122:3). Daar voegt God Zelf alle leden samen tot éénheid met en in Zichzelf (Joh.17:20-23). Het staat er zo duidelijk: "Als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan" (Ps.127:1). Wat wordt er tevergeefs gezwoegd! (Hebreeuws: in ijdelheid, in onwaarheid). Men denkt dan te bouwen met "goud en kostbaar gesteente", maar het blijkt met "hout, hooi, of stro" te zijn (1Cor.3:10-15).

Hoe Gods heiligdom tot stand komt, zien we in de tempelbouw van Salomo. "Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van natuursteen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis" (1Kon.6:7). En zo gaat het ook met de bouw van het hemelse Jeruzalem als Huis van God. Alle "levende stenen" zullen eerst "aan de groeve" stuk voor stuk worden bewerkt, totdat ze perfect passen voor hun plekje. Pas dan worden ze, zonder dat "hamer of beitel" wordt gehoord" ingevoegd in dat hemelse heiligdom.

Dus wij kunnen de "nieuwe tempel" niet bouwen! En ook niet het koninkrijk Gods oprichten. Ook niet de Gemeente stichten. Dat doet God. En wat doen wij dan voor werk? Mensenwerk wordt op drie niveaus gedaan. Het laagste is het religieuze werk op menselijk initiatief en met menselijke kracht. Dat is dus "in Babel". Het volgende niveau is het werk "in de groeve" met veel lawaai van "hamer en beitel" om "stenen te bewerken" als voorbereiding op de "tempelbouw". Dat kan in kerken, gemeenten, groepen en bewegingen, op conferenties, seminars en bijbelscholen. Behalve een "steengroeve" kan een gemeente ook functioneren als "EHBO-post", als "gezin", als "school", als "oase", als "voorhof", of als "schaapskooi" waar wolven de schapen verbijten, omdat de één wél en de ander niet door "de Deur" binnenkwam (Joh.10:1-2). En dan nu het hoogste niveau: het je laten invoegen als een levende steen in "Zijn Huis". Je laat dan de Heer werken, door Zijn Geest (1Pet.2:5).

Als een "gemeente" functioneert als EHBO-post, o.k.! Maar wie wil daar nou zijn huis van maken om er altijd in te blijven wonen? Als u ervaart, dat uw "gemeente" een school voor u is waar u veel leert, o.k.! Maar blijf je je leven lang op die school zitten? Is uw kerk een geestelijk gezin voor u? Prima! Maar blijven kinderen altijd thuis, ook als ze volwassen worden? Jezus zegt: "Mijn schapen horen naar Mijn stem". Gods stem horen is een teken van geestelijke volwassenheid. Zij "volgen Hem, omdat ze Zijn stem kennen" en trekken met Hem de schaapskooi uit (Joh.10:3-4). En allen die Zijn stem kennen, zullen dan één kudde worden (Joh.10:16).

Voor een bepaalde periode is een kerk of gemeente dus onmisbaar. Daar gebeurt een groot deel van het werk aan "de groeve" of "in het huisgezin Gods". Zo zijn "de schaapskooien" ook nodig voor de "nacht". Maar het doel is bij Hem te zijn in het licht. Het doel is de Gemeente, de ekklesia (=de uitgeroepenen), in geest en waarheid.

Als men dat weet en toch steeds maar weer probeert iets van de grond te krijgen om daar het etiket "gemeente" of "lichaam van Christus" op te plakken, dan bouwt men "Babel". Dat houdt nooit stand. Babel verrijst "op aarde" om vroeg of laat in te storten. Als uw "gemeente" is uiteengevallen, of uw "groep" is verstrooid of uw "samenkomst" is verscheurd, "bedenk dan, wat u wedervaren is" (Hag.1:7). Blijft u dan "draven voor je eigen huis" (Hag.1:9)? Of richt u uw blik op de hemelse "stad" met het Huis van de HEER?

De Heer Jezus riep de "twaalf" en later de "zeventig". Menigten volgden Hem. Hij onderwees hen aangaande het Koninkrijk der hemelen en deed wondertekenen die heenwezen naar dat Koninkrijk. Er waren massa's mensen, die Hem volgden. Maar er was geen binding, geen geestelijke structuur tussen al die mensen, ondanks het feit dat de Heer bij hen was. Het waren allemaal "stenen", die nog niet "wèl samengevoegd" konden zijn (vgl Ps.122:3).

Maar toen de pinksterdag aanbrak kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag. Die vulde het hele huis waar ze waren en "120" apostelen werden "wèl samengevoegd" en met hen duizenden anderen (Hand.2). "En de menigte die tot geloof kwam, was één van hart en ziel, en ook niet één zei, dat iets van wat hij bezat zijn persoonlijk eigendom was. Ze hadden alles gemeenschappelijk" (Hand.4:32). Toen ontstond er geen organisatie. Er werd geen stichting in het leven geroepen. Men vormde geen plaatselijke gemeente. Maar God voegde levende stenen samen tot een levend, geestelijk organisme. Dat organisme was hemels, in de wereld maar niet vàn de wereld. Zo is de Gemeente nòg: er is één heilige, algemene, christelijke Kerk. Ze is in de wereld maar niet vàn de wereld.

Deze neerdaling van Gods Geest in Handelingen 2 is een geweldig voorteken van een nog grootser gebeuren: het neerdalen van het nieuwe Jeruzalem met de volle heerlijkheid van God (Col.1:27, Openbaring 21:2,10-11). Op de geestelijk hoogste berg die er is, Sion, wordt een uit levende stenen bestaand heiligdom zichtbaar gemaakt (Openbaring 21:10,16). Het is aan het komen zonder het geluid van hamer en beitel en daalt neer als een hemelse "stad" van vrede (Openbaring.21.2).

Als u hier iets van gaat "zien" (=kennen), voelt u zich vaak alleen, als "in de woestijn". Men vindt dat je "ergens" bij moet horen. Maar u merkt steeds, dat u nergens meer past. Net als Elia voelt u zich soms ontmoedigd, omdat u denkt er alleen voor te staan (vgl.1Kon.19:9-18).

Broeder, zuster, "u bent genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem, tot eerstgeborenen die ingeschreven zijn in de hemel" (Hebr.12:22-23). Laat u maar verder leiden door de heilige Geest. Weiger u te laten leiden door de geest die Babel beheerst. Laat u ook niet langer dan nodig is vasthouden "in de schaapskooi". De Heer roept Zijn eigen schapen bij naam om ze één te maken. En waar Zijn Geest mensen samenvoegt, daar is Hij in hun midden. 

Dat zei de Heer Zelf: "Waar twee of drie vergaderd zijn (geworden) in Mijn naam (door de heilige Geest), daar ben Ik in hun midden" (Mat.18:20). Bedrijvende vorm? (=waar mensen zich vergaderen?). Nee, lijdende vorm! (=waar mensen worden vergaderd, door Gods Geest dus).

Momenteel beginnen veel mensen het geheimenis Babel te doorzien. Ze komen tot de onthutsende ontdekking, dat ze kinderlijk bezig zijn geweest. Anderen ontdekken, dat hun "gemeente" niet meer is dan een "EHBO-post", of een "herberg", waar gekwetste en gewonde "afdalers" zich kunnen laten verzorgen (vgl. Luc.10:34-35). Weer anderen ontdekken, dat hun gemeente "de plaats van de ware rust niet is" (vgl Micha 2:10), maar een steengroeve waar gebikt en gehakt moet worden. Er zijn er die ontdekken, dat hun gemeente niet meer is dan een geestelijke oase in de woestijn en dat het tijd wordt om verder te trekken. Tallozen zijn het geharrewar in de "schaapskooien" zat, maar weten niet waar ze het wél moeten zoeken. Er zijn er ook, die de stem van de Goede Herder horen en gehoorzamen. Voor hen is de winter voorbij. Voor hen is de lente aangebroken.

 

WAAROM IS BABYLON EEN HOER?

Babel wordt de grote hoer en moeder van de hoeren genoemd (Openbaring 7:1,5). Waarom? Omdat een hoer zich aanbiedt om eraan te verdienen. De bijbel noemt dat zonde en wie aan het evangelie wil verdienen, begaat op een subtiele wijze dezelfde zonde. Als het erom gaat om als instituut machtiger of er persoonlijk beter van te worden, is men bezig als een babylonische hoer. Het evangelie wordt dan misbruikt om er munt uit te slaan.

Dat gebeurt op grote schaal. Voor alles moet worden betaald: voor bijbelstudies en bijbelscholen, voor kerkelijk lidmaatschap, voor seminars en conferenties, voor christelijke tijdschriften, zelfs voor het meest onooglijke foldertje wordt soms geld gevraagd. De Heer zou door menig christelijk werk de zweep kunnen halen. Wat "gebedshuizen zouden moeten heten" zijn gemaakt "tot verkoophuizen" (Mat.21:13, Joh.2:14-16).

Jezus had tijdgenoten die Hij méér dan alle anderen terecht wees. Dat waren de Farizeeën, de bijbelkenners, de wetgeleerden. Ze meenden de zuivere leer te verkondigden. Ze waren niet als de Sadduceeën, die niet in de opstanding geloofden en die het bestaan van het bovennatuurlijke loochenden. Nee, de Farizeeën geloofden wél in een leven na dit leven, ze geloofden wél in geesten en in engelen. Ze hielden zich stipt aan de Schrift.

Maar hun godsdienst was niet uit God, maar naar de mens. U kunt wat de Heer tegen hen zei nalezen in de "Rede tegen de schriftgeleerden en Farizeeën" (Mat.23). Wat ze zeiden, deden ze zelf niet. Ze deden alles uit hebzucht, eerzucht en status. Ze wilden de eerste plaats bij maaltijden en ereplaatsen in de synagogen. Veel van wat ze deden, was om er zelf beter van te worden.

Daarom noemde Jezus hen een overspelig geslacht. Ze hielden van respectvolle titels en reisden land en zee af om één bekeerling te maken. Uiterlijk leken ze in hun doen en laten onberispelijk. Innerlijk echter waren ze anders: huichelachtig, wetteloos, onrein, ik-gericht, vol roof en onmatigheid, als uitgebroede adders. Zo is het in Babel. Aan de buitenkant lijkt het best wel goed, maar innerlijk gaan er overspelige motieven schuil. Men kan dus een bijbelkenner zijn en tóch babylonisch denken en handelen.

Ook kan niemand zeggen: "Ik ken en ik geloof de schrift van kaft tot kaft, dus heeft God mij de heilige Geest gegeven". Nee, God geeft Zijn Geest niet aan wie de bijbel kent en "gezond in de leer" meent te zijn. Hij let op gehoorzaamheid. Hij geeft de heilige Geest aan "wie Hem gehoorzaam is" (Hand.5:32). Zonder gehoorzaamheid en zonder Zijn Geest is ieders denken babylonisch. Dan bouwt men zelfs met gedegen bijbelkennis aan Babel.

Het kan zijn, dat u reeds hebt besloten om te breken met elke uiterlijke vorm. Voor wie Zijn roep "Ga uit van haar" hoort, is dat onafwendbaar. Maar als de naam (=het wezenlijke) van Babel nog op uw voorhoofd (=in uw denken) is, hebt u eigenlijk nog niets bereikt. Wie nog niet vernieuwd is in zijn denken, gaat vroeg of laat toch weer met "bakstenen" trachten hogerop te komen. Zo komen veel zoekende gelovigen van de regen in de drup. Het probleem is veel dieper dan alleen maar een kwestie van ergens lid van zijn of niet. Ga in uw omgeving als 't u blieft niet zoeken naar een niet-babylonisch groepje mensen. Onderzoek liever in uzelf, waar de geest van Babylon vat op u heeft kunnen krijgen.

De wortel van het babylonische kwaad is het verlangen om mee te willen tellen. "Laten we ons een naam maken". Je moet toch bekend zijn, een reputatie hebben, door de mensen erkend worden, sociale contacten hebben en gewaardeerd worden. Die begeerten sluimeren in iedereen. Het hart van de natuurlijke mens "is arglistig boven alles, ja verderfelijk is het", zegt Jeremia 17 vers 9. Dáár ligt het probleem. Hoe luid kunnen wij verkondigen dat we alle eer aan God geven, maar hoe teleurgesteld kunnen we zijn, als echt niemand ons een schouderklopje geeft. Met hoeveel tegenzin trekken we de "stad" uit, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte. Hoe moeizaam willen we tot Jezus komen, buiten de legerplaats.

Daarom moet Gods Geest het geheimenis van Babel openbaren. Anders blijft u ronddolen in deze "stad" van de éne straat naar de andere en heft u uiteindelijk nooit uw hoofd op naar het hemelse Jeruzalem, om het te laten neerdalen in uw binnenste.


DE MEERDERHEID IN HET KWADE NIET VOLGEN
--
Kan het waar zijn, dat alle kerken door de eeuwen heen in Gods ogen Babel kunnen zijn? Dat is toch nauwelijks te geloven. Een identieke vraag nu. Generaties lang werd er in Israël op heuveltjes voor God offers gebracht en wierook gebrand, ook tijdens koning Hizkia. Toen werd het Hizkia duidelijk, dat dit God een gruwel moest zijn.

Hoe lang had die gewoonte kunnen voortduren? Hizkia's grootvader, Jotham, een rechtvaardig koning, brak de offerhoogten niet af. Diens vader, koning Uzzia, deed wat recht was in de ogen van de Heer, maar liet de offerhoogten ongemoeid. Diens vader, koning Amasia, was ook rechtvaardig geweest en ook hij schafte de offerhoogten niet af. Ook Joas vóór hem liet ze voortbestaan. Als dat gedoe generaties lang door godvruchtige koningen werd geaccepteerd, wat is daar dan mis mee?

Hizkia was anders. Hij liet zich niet leiden door de traditie en door wat de meerderheid van het volk dacht. Hij volgde niet de gewoonten van het voorgeslacht. Hij volgde God. Als de offerhoogten voor Hem een gruwel waren, dan moesten ze verdwijnen. Hij deed wat God wilde. Moeten wij, als God oproept om uit Babel te trekken, ons dan wél laten ringeloren door de "vaderen"? Is wat zij best vonden, ook goed voor ons? Of, gehoorzamen we God, net als Hizkia? Als u Zijn stem hoort, blijf dan niet de meerderheid in het kwade volgen, maar laat u leiden! (Hebr.3:7,15)

BABEL KOMT TEN VAL

Babel stort een keer helemaal in. Er zijn voor het waarom twee redenen. De eerste is, omdat "haar zonden zich hebben opgehoopt tot aan de hemel" (Openbaring 18:5).

Voor God kan zonde niet bestaan. In het oude testament werd dat duidelijk door de offers die zonden moesten bedekken. 

In het nieuwe testament kwam Jezus (=JHWH redt) om "het volk van God te redden van hun zonden" (Mat.1:21). En Hij gaf daarvoor niet alleen Zijn leven, maar Hij ging ook door een verschrikkelijk lijden heen met als grote climax, dat Hij door de Vader alleen gelaten werd aan het kruis. Dat offer was nodig om de zonden van de wereld weg te nemen. Dat was dè oplossing.


Maar Babylonische religie lost niets op, omdat het de mens innerlijk niet verandert. Religieus zijn kan een zondig hart nooit veranderen. Vandaar, dat bij een babylonische godsdienstbeleving zonde op zonde wordt gestapeld. In veel kerken worden Gods geboden wel gelezen, maar door talloze leden niet onderhouden. Er zijn er die andere goden dienen, die de naam van de Heer ijdel gebruiken en de sabbat ontheiligen. Er zijn er, die hun ouders niet eren of die in hun hart moordenaars zijn. Er zijn kerken, die allerlei sexuele zonden tolereren. Er zijn christenen die van hun naaste een vals getuigenis geven, of die begeren wat van hun naaste is.

In zulk christendom strijdt men maar tot op zekere hoogte tegen de zonde. Eigen belang bepaalt tot hoe ver men gaan wil. Daarom kunnen zonden zich er onbeperkt ophopen. Er is bij tallozen geen innerlijk verlangen om weerstand te bieden tegen de duivel en in zichzelf de zonde te leren haten En wat men niet haat, kan men niet bestrijden. De godsdienstige wereld is over het algemeen meer geïnteresseerd in conferenties, politiek, liturgieën, mensenrechten, nieuwe vormen, enzovoort, maar niet in de gerechtigheid Gods. "Zoek Mij en leef. Maar zoek Bethel toch niet en ga toch niet naar Gilgal, want Bethel gaat teniet" (Amos 5:4-6).

De tweede reden waarom God Babel verwerpt lezen we in vers 2: "Babel is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van allerlei onreine geesten en een schuilplaats van allerlei onrein en verfoeid gevogelte".

In de gelijkenis van de zaaier legt Jezus uit, dat die "vogels" het gezaaide "zaad" van God wegpikken (Marc.4:15). Ze roven het zuivere woord van God weg dat in harten wordt gezaaid. Ze roven het weg door theorieën, leringen, meningen en menselijke interpretaties. Wat God spreekt, door de Schrift of rechtstreeks, moet eerst door de censuur van het systeem. Zo wordt vaak de essentie van wat God wil zeggen, geroofd. Zo werkt "het onrein en verfoeid gevogelte".

Het gaat er in Babel altijd om, hoe men in het instituut over iets denkt, of het in haar traditie past of niet. De Heer zei van de Farizeeën: "Jullie verwaarlozen het gebod van God en houden je aan menselijke tradities. Wat God zegt stellen jullie fraai buiten werking om júllie traditie in stand te kunnen houden" (Marc.7:8-9).

Het gaat er bij God om, dat het zaad dat in de "akker" wordt gezaaid, vrucht zal voortbrengen naar zijn aard. God zaait het zaad van Zijn goedheid, van Zijn liefde, Zijn trouw, Zijn leven, Zijn wijsheid, Zijn licht en Zijn waarheid in mensen (1Cor.3:9). Dat zaad zal, als het in goede aarde valt, opkomen, uitstoelen en vrucht geven (Marc.4:8). Dat is in hen, "die het woord horen, het in zich opnemen en vrucht dragen, dertigvoud, zestigvoud of honderdvoud" (Marc.4:20). In Babel is dat niet mogelijk. Daar wordt over de bijbel gefilosofeerd en wordt het Woord van God ontkracht (Mat.15:6).

Mede om die reden komt Babel ten val. Nebukadnezar, koning van Babel, droomde ervan. Hij zag, hoe het beeld, waarvan hij het gouden hoofd was, volkomen werd verbrijzeld (Daniël 2). Een steen die zonder toedoen van mensenhanden losraakte, trof het aan de voeten van ijzer en leem. Die steen, vertelde Daniël hem, was het koninkrijk van God. Die steen werd een berg die de hele aarde vulde. Vallen zal het trotse Babel, ook in onze dagen. Ze is niet ver van verdwijning, want het koninkrijk van God is nabijgekomen.

DANIËL

In de tijd van Jeremia kon de Heer Israël niet meer zegenen. Het diende Hem met de lippen, niet van ganser harte. Men nam Gods Woord niet serieus. Valse profeten hadden geprofeteerd, dat Israël niet hoefde te vrezen voor de koning van Babel en dat het volk niet in ballingschap zou gaan. Maar door Jeremia had God gesproken, dat ze wel degelijk in ballingschap gevoerd zouden worden. Geestelijk gezien was Gods volk al lang niet meer "in Jeruzalem", de "stad van de grote Koning", maar "in Babel". Daarom hoorden ze niet in Jeruzalem te zijn, maar in Babel.

Vandaar dat God door de profeet Jeremia en tot grote ergernis van iedereen het volk aanspoorde, om zich aan Babel te onderwerpen. Om daar te blijven? Nee natuurlijk. Hij zei namelijk ook dit: "Vermeerder daar en verminder niet. Zoek de vrede voor de stad, waarheen Ik jullie in ballingschap laat wegvoeren en bid voor haar, want in háár vrede zal uw vrede gelegen zijn" (Jer.29:6-7). Ze moesten er in alle rust tot bezinning zien te komen, er groeien en leren. "Want Ik heb gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven (in Jeruzalem, salem = vrede). Dan zullen jullie Mij aanroepen en tot Mij bidden en Ik zal horen. Dan zullen jullie Mij zoeken en vinden, als jullie naar Mij vragen met het ganse hart" (Jer.29:11-13). Dan pas zou God Zijn volk weer terugbrengen naar Jeruzalem.

Daniël was één van de ballingen die ter harte genomen had wat Jeremia het volk had voorgehouden toen ze net in ballingschap waren. Hij "vermeerderde daar en verminderde niet" (Jer.29:6). Hij werd zelfs één van de drie bestuurders van het rijk. De enige die boven hem stond, was de koning. Maar zijn hart was in Jeruzalem. Drie keer per dag knielde hij neer in zijn opperkamer, met het raam open naar Jeruzalem. Dan riep hij de Heer aan en zocht hij Hem met geheel zijn hart.

Er werd bepaald, dat wie dat deed, voor de leeuwen zou worden gegooid. Maar die dreiging schrok hem niet af. Sommigen denken misschien: "Was dat nu echt nodig, om voor een open raam te gaan staan bidden, zodat iedereen dat kon zien? Waarom zette hij zijn leven op het spel? Had hij niet beter, het huis van zijn vaderen kunnen vergeten, net als Jozef in Egypte? (Gen.41:51-52). Had hij dan niet veel meer kunnen betekenen voor Israël in ballingschap?"

Dit soort vragen hebben hem ongetwijfeld bezig gehouden. Ze konden hem niet van zijn stuk brengen. Hij kende ongetwijfeld het gebed, dat koning Salomo had gebeden bij de inwijding van de tempel, vijfhonderd jaar eerder: "Als ze zich bekeren met hun ganse hart en wanneer ze tot U bidden in de richting van de stad die U verkoren hebt en van dit huis dat ik voor Uw naam gebouwd heb, hoor dan in de hemel naar hun gebed en smeking en verschaf hun recht. Vergeef Uw volk en geef hun barmhartigheid bij wie hen weggevoerd hebben" (1Kon.8:48-51).

Daniël wist dat de tempel er niet meer was en dat Jeruzalem verwoest was. Maar toch bleef hij bidden in de richting van "de stad van de grote Koning". De voorspoed, die God hem in Babel had gegeven, kon hem niet bevredigen. Op Israël rustten Gods beloften. Dus bleef hij bidden. Zijn vijanden rapporteerden dat aan de koning. Het doodvonnis werd uitgesproken. Hij werd in de leeuwenkuil gegooid en we weten hoe de Heer hem daaruit bevrijdde.

Ondanks Daniëls drukke werkzaamheden als één van de drie ministers van het rijk (6:3), bestudeerde hij de Joodse geschriften (9:2). Hij wilde in de allereerste plaats weten, wat Gods bedoelingen waren. Toen hij begon te zien wat Gods wil was, wijdde hij zich regelmatig aan gebed en vasten (9:3). Zijn gebeden werden verhoord. De engel Gabriël kwam tot hem en kondigde het herstel van Jeruzalem aan.


DE MEESTEN WILLEN IN BABEL BLIJVEN

Daniël was een jonge man toen de ballingschap begon. Maar 70 jaar later was hij oud, te oud misschien om de lange reis naar huis te ondernemen. En de andere ballingen?

Het merendeel van Israël dat in Babel was opgegroeid had geen zin om de bestaande zekerheden in te ruilen voor een riskante reis naar het onbekende. In Babel wist je wat je had. Jeruzalem lag er al 70 jaar verwoest bij. Ze voelden zich thuis in Babel en hadden het er best wel goed. Ze wilden niet lastig gevallen worden met het idealisme van een paar fanatiekelingen. Kores was een goede koning. En ze hadden er toch synagogen!

Maar God had een plan met Jeruzalem en niet met Babel. In Jeruzalem moest de tempel worden herbouwd. Dáár hoorde het gerei van het huis van de Heer. Dáár zou de Messias komen! Dáárheen moest Gods volk uittrekken.

Allen die wél gehoor gaven aan de oproep om naar Jeruzalem terug te keren worden vermeld in Ezra 2. Zij traden opnieuw in de voetstappen van hun aartsvader Abram. Ze gingen dezelfde weg. Ze hadden hetzelfde geloof. Ze lieten alles achter om de Heer te gaan dienen in Jeruzalem.

De eerste daad van de teruggekeerde ballingen was de bouw van een altaar, "om daarop brandoffers te brengen zoals voorgeschreven is in de wet van Mozes" (Ezra 3:2). In Gods plan staat het brandoffer immers centraal. Het duidt op het zich vrijwillig geven, op het uitgieten in de dood van je zieleleven met al haar gevoelens. Alles van het brandoffer ging op het altaar (Lev.1:9). Zo offerde later Jezus alles op om de Redder te zijn voor de wereld (Ps.40:8-9). En ook wie het Lam volgt, gaat die weg (Openbaring 14:4). Ook hij kan niet om het brandoffer heen. De Heer Jezus roept ook hem op, om alles van het ik op het altaar te leggen. Het volgen van het Lam inpliceert het vrijwillige uitgieten van je ziel in de dood (vgl. Jes.53:12).

Mensen geven soms hun leven voor hun land. Anderen leggen het neer om medemensen te dienen. Sommigen gaan naar verre landen, weer anderen kiezen voor een kloosterleven. Al deze dingen zijn begrijpelijk en misschien soms door God gevraagd. Maar toch kunnen we zo iets doen, zonder dat ons ego op het altaar wordt gelegd. Gods altaar is de plaats, waar het ik-leven wordt overgegeven aan Gods "vuur".

En wat gebeurt er in Babylon? Daar wordt het ik-leven van de mens juist gevoed. Hoe groter de "stad" en hoe hoger de "torens", hoe meer het ik groeit en hoe groter de hoogmoed wordt. "Laten wij tichelen maken" (Gen.11:3). "Laten wij een stad bouwen" (Gen.11:4a). "Laten wij ons een naam maken" (Gen.11:4b). Er is in Babel geen plaats voor Gods altaar. Daarom: "Ga uit van haar, Mijn volk" (Openbaring 18:4-5).

Paulus zegt het zo: "Ik vermaan u broeders, dat u uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat u kunt erkennen wat de wil van God is, het goede, het welgevallige en het volkomene" (Rom.12:1-2).


DE FEESTEN VAN DE HEER WEER GEVIERD

Na de herbouw van het altaar en het herstel van de dagelijkse offerdienst herstelden de teruggekeerde ballingen de feesten van de Heer. "Op de veertiende van de eerste maand vierden ze het pascha. Want de priesters en de Levieten hadden zich gereinigd als één man. Ze slachtten het paschalam voor allen die in de ballingschap geweest waren en voor zichzelf" (Ezra 6:19-20). "Ook vierden ze het loofhuttenfeest zoals voorgeschreven is en brachten dag aan dag brandoffers in het vereiste aantal" (Ezra 3:4).

God had drie feesttijden voor Zijn volk ingesteld: het pascha in de eerste maand, het pinksterfeest in de derde maand en het loofhuttenfeest in de zevende maand. Deze feesttijden typeren op schitterende wijze, hoe God Zijn volk uit- en inleidt. Het spreekt vanzelf dat deze feesten in Babel geen of weinig aandacht krijgen. En bij u? Zouden wij ze ook moeten vieren, zoals Joodse mensen dat heden ten dage nog doen? Of heeft God ze vervangen door kerkelijke feesten als kerstmis en pasen?

De bijbel zegt nergens, dat de feesttijden van de Heer moeten worden vervangen door andere festiviteiten. Ze hebben een vervulling in het koninkrijk der hemelen. Wie geestelijk is, kan er de geestelijke betekenissen van leren "zien". Hij kan deel krijgen aan de waarheid ervan en er ongekend veel vreugde aan beleven.

Ze spreken ten eerste van de Heer Jezus Christus. Hij werd geboren op de eerste dag van het loofhuttenfeest en stierf tijdens het pascha. Allereerst werden in Hem alle feesten vervuld.

Ze spreken ook over óns geestelijk leven. We vieren het pascha persoonlijk, als wij het "Lam Gods" "eten" met "ongezuurde brood" en "bittere kruiden". "Want ook ons pascha-lam is geslacht: Christus". We ervaren pinksteren persoonlijk, als we net als de eerste discipelen, worden gedoopt en vervuld met Gods Geest. (Hand.2:1-13, Ef.5:18). En we mogen daarna doorgaan naar het loofhuttenfeest in de zevende maand, om een overvloedig oogstfeest te ervaren. Want ook in ons kunnen "de perskuipen van most en olie overstromen" (Joël 2:24).

En de christelijke feesten als bijvoorbeeld kerstmis op 25 en 26 december? Wel, kerst heeft niets met Gods feesten te maken. Het is van oorsprong het germaanse zonnewendefeest en helemaal doortrokken van heidense gewoonten en gedachten. Heel lang geleden werden deze invloeden in de gemeente gebracht door mensen, die geen notie hadden van de feesten van de Heer. Heidenen stroomden de kerk binnen ten tijde van keizer Constantijn in de vierde eeuw na Christus en die mochten hun eigen rituelen voortzetten met een christelijk sausje erover. Ook pasen is op die manier verstrengeld geraakt met heidense folklore en gebruiken. Het volk van God van nu, dat naar "Jeruzalem" terugkeert, moet zich daarvan bekeren en de feesten van de Heer herstellen!

Jerobeam, de eerste vorst van het tienstammenrijk, liet Israël een feest vieren dat hij zelf had bedacht. Hij maakte een loofhuttenvariant. Hij werd daarvoor zwaar gestraft (1Kon.12:32-33). Het christendom heeft hetzelfde op haar geweten. Zou Gods oordeel wél over Jerobeams feest komen en niet over die van het kerkelijk jaar?

Op het zendingsveld ontstaan vaak vreemde situaties. We zijn vaak in Nepal geweest, waar de meeste mensen Hindoe zijn. Wie daar Jezus gaat volgen, breekt radicaal met alle Hindoe feesten en dat zijn er nogal wat! Waarom doen wij dat dan niet met onze heidense, germaanse smetten? Erger nog: waarom laten we op het zendingsveld bekeerlingen breken met Hindoe feesten om hen dan onze kerkelijke feesten te laten vieren met een westers-heidense achtergrond?

We moeten weer terug naar wat God heeft ingesteld! Ieder christen moet breken met het oude en de feesten van de Heer leren vieren. En dat hoeft niet op vaste tijden en plaatsen met bepaalde ceremoniën, maar heel persoonlijk op een geestelijke en waarachtige wijze, in geest en waarheid dus (vgl. Col.2:16-17). 

 

DE TEMPEL IN JERUZALEM HERBOUWD

Het altaar was het eerste wat God hersteld wilde hebben. Daarna volgden het houden van Zijn feesttijden. En ten derde moest de tempel worden herbouwd. God zoekt namelijk een woonplaats bij de mens. Dat was tijdens de woestijnreis uit Egypte de tabernakel. Dat werd in het land de tempel.

In het nieuwe testament wordt Gods relatie met de mens intiemer: Hij komt wonen in mensen. Dat deed Hij eerst in Zijn Zoon, die méér was dan de tempel van Herodes, méér dan die van Salomo. In Hem woonde de Vader lichamelijk. Hij was een levende tempel. 

En wat voor Jezus gold, geldt ook voor de Zijnen. "De Allerhoogste woont niet in wat men met handen maakt" (Hand.7:48). God woont niet in kerkgebouwen, kathedralen en kapelletjes. Hij woont nu in levende tempels.

Met verbazingwekkende onwetendheid worden er nog steeds gebouwen die een religieuze functie moeten hebben, "ingewijd". Het zijn bouwwerken van steen en hout die men moet binnengaan met gepaste eerbied, want men is immers in "het huis van God". Het nieuwe testament echter zegt overduidelijk, dat God nu woont in de mens: "Weet u niet, dat u de tempel van God bent en dat de heilige Geest in u woont?" (1Cor.3:16).

De Almachtige wil helemaal geen huis van hout of steen meer. Alle zogenaamde godshuizen zijn er voor de mens in "Babel", die ver van het hemelse Jeruzalem leeft. Voor die mens zijn "synagogen" nodig, een vorm die in Babel is ontstaan. Men kon daar niet meer naar de tempel, dus maakten ze er gebouwtjes waar de wet kon worden voorgelezen. Ja, dat was goed voor die tijd. Maar wie besluit om naar de stad van God op te trekken, kan niet anders dan de synagogen van Babel verruilen voor het "Huis van God". Want "godshuizen" als kerken en kapelletjes zijn het huis van de Vader niet. Zijn tempel nu is een "huis" met veel woningen (=verblijfplaatsen, Joh.14:2). Hij woont nu in het innerlijk van heel veel mensen die voor Hem openstaan.


NATUURLIJKE SCHADUWEN OF GEESTELIJKE REALITEITEN

Het is wel te begrijpen dat mensen, die niet met de Heer Jezus leven en die de heilige Geest niet in hun leven toelaten, terug moeten vallen op iets tastbaars, op kerkgebouwen met rituelen en ceremoniën. Wie de geestelijke realiteit niet kent, blijft in het zichtbare steken.

Ervaart u, dat de heilige Geest in u is komen wonen en dat u een tempel van de Vader mag zijn (1Cor.3:16)? Of, zoals Petrus het zegt, dat u zich als een levende steen wilt laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis (1Petr.2:5)? Laat u dan niet langer misbruiken voor het in stand houden van menselijke structuren! Laat uw lichaam een Huis van God zijn (1Cor.6:19).

Jezus profeteerde, dat van de prachtige tempel in het aardse Jeruzalem geen steen op de andere gelaten zou worden. Dat gebouw was in Zijn ogen Gods Huis niet meer. Als Hij over de tempel van God sprak, dacht Hij aan Zichzelf. Hij zei bijvoorbeeld: "Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen verrijzen" (Joh.2:19). God wekte Hem dan ook op de derde dag op. En Romeinse legioenen mochten de tempel van Herodes volkomen vernietigen. Tot op de laatste steen werd hij afgebroken.

Eerbied voor gebouwen van hout en steen waarin God zou wonen, is definitief verleden tijd. Ook verkiest Hij geen menselijke structuren en organisaties om in te wonen. Hoe goed deze hun werk ook doen, noem het niet "de Gemeente". Want die is niet te vinden op een aanwijsbare plaats. Haar plaats is in geest en waarheid. Ze is in de wereld, maar niet van de wereld. De "ekklesia" wandelt in het licht met haar Heer, in de hemelse gewesten, in waarheid.

We lezen in het boek Ezra, dat de teruggekeerde ballingen eerst de fundering van de tempel herstelden. Toen dat gebeurd was, kwam men samen om de Heer te prijzen. De vreugde was zo groot, dat "het gejuich tot in de verte werd gehoord" (Ezra 3:10-13). Maar helaas duurde de vreugde niet lang. De vijand zat niet stil en bood aan om te komen helpen, wat resoluut werd geweigerd (Ezra 4:3).
En zo is het ook nu. Alleen Gods gehoorzame volk wordt gebruikt voor de bouw van de "nieuwe" tempel Gods. Wie niet door de deur binnenkomt, is een dief en een rover (Joh.10:1). Die kunnen zich niet laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, hoe goed ze het ook bedoelen. 

Wie niet "verwekt is uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende Woord van God", wordt in die tempel niet ingevoegd (zie 1Petr.1:23).

Weldra toonden deze vijanden hun ware aard. Ze ontmoedigden en intimideerden de bouwers en belasterden hen net zo lang, totdat het werk werd gestaakt (Ezra 4). Jaren lang bleef Gods Huis onvoltooid liggen.

GROTERE HEERLIJKHEID

Toen zond God de profeten Haggaï en Zacharia. Ze riepen het volk op tot berouw en bekering. Gods werk moest worden afgemaakt. Maar hoe? "Niet door kracht of door geweld, maar door Mijn Geest, zegt de Heer" (Zach.4:6). Dit is de kern van het verhaal: God was een werk begonnen en dat moest worden voltooid door Zijn Geest en in Zijn kracht.

De geschiedenis van toen verwijst naar de situatie nu. God is een werk begonnen. Dat werk is de bouw van een geestelijke tempel. Ook nu geldt: "Wees sterk. Mijn geest is in uw midden. De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige" (Hag.2:4-9). Grijp niet naar vleselijke middelen, maar laat je gebruiken! Laat de Heer werken door Zijn Geest!

Destijds was de heerlijkheid Gods neergedaald in de tempel van Salomo. Dat was in een tijd, dat Israël op het toppunt stond van haar kracht en roem. Kon de tempel na de ballingschap die van Salomo evenaren? God zei van wel. Hij beloofde, dat er een tempel zou komen met een nog grotere heerlijkheid. Ongetwijfeld doelde Hij op de Heer Jezus die van Zichzelf zei: "Meer dan Salomo is hier". Hij was een door de Geest Gods gebouwde tempel van God.

Zij die nu uittrekken uit babylonische systemen en uit babylonisch denken, zullen vast en zeker wel eens twijfelen of ze de juiste beslissing hebben genomen. Ook zij ervaren, dat de tegenstander niet stil zit. Wie "opgaat naar Jeruzalem" gaat namelijk ook deelgenoot worden van Jezus' eenzaamheid. Er zal ook tegen hem een geestelijke oorlog gevoerd worden, die Babel niet zal winnen (Openbaring 12:17).

Het Lam zal overwinnen en zij die met Hem zijn. Dat zijn zij, die geroepen zijn, en uitverkoren, en trouw (Openbaring 17:14-15). Net als in vroegere tijden, bij de herbouw van de tempel te Jeruzalem, proberen ook nu vijanden van God de bouw van de hemelse tempel lam te leggen. Het zal hun niet lukken. Ook nu geldt, dat de toekomstige heerlijkheid groter zal zijn dan vorige.


NEHEMIA

De tempel in Jeruzalem werd uiteindelijk voltooid. Nu gaan we enkele tientallen jaren verder in de tijd, naar Nehemia. De tempel was herbouwd. Maar heel Jeruzalem moest ook worden hersteld, en zeker de muren.

Nehemia was een jonge man, die zich een hoge positie had verworven in het Perzische rijk. Hij was er zelfs schenker van de koning. Hij was tevreden met zijn positie aan het hof, totdat een broeder uit Judea kwam en hem het volgende nieuws bracht: "De overgeblevenen, die daar uit de ballingschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad. En de muur van Jeruzalem is afgebroken en zijn poorten zijn met vuur verbrand" (Neh.1:3).

Iets werd in hem wakker en hij reageerde net als Daniël: "Zodra hij deze woorden hoorde, zette hij zich neer, weende en bedreef rouw, dagen lang. Hij vastte en bad voor het aangezicht van God" (Neh.1:4). Net als Daniël beleed hij zijn zonden en die van zijn volk (Neh.1:6). Ook hij onderzocht de Schriften en vond daarin profetieën van het gaan in ballingschap en van herstel na een bepaalde tijd.

Omdat alle vreugde uit hem was weggevloeid, zette ook hij zijn leven in de waagschaal door Arthahsasta met een somber gezicht te bedienen (Neh.2:1-2). Toen de koning vroeg naar het waarom daarvan, vertelde hij hem over de toestand in Jeruzalem. Net als bij Daniël wilde de koning luisteren. Ook nu verhoorde God zijn gebeden en liet Hij de koning een bevel uitvaardigen. Daarin stond dat Nehemia toestemming kreeg om naar Jeruzalem af te reizen om er de muren te herstellen.

Ook Nehemia (=troost) ruilde het zekere voor het ongewisse. Daarom gedacht de Heer hem ten goede. In Jeruzalem herstelde hij tal van zaken in ere, zelfs het loofhuttenfeest. Er staat: "Zó hadden de Israëlieten niet gedaan sinds de dagen van Jozua tot op de dag van heden. Er heerste zeer grote vreugde" (Neh.8:18). Want wat had Nehemia gezegd? “Deze dag is voor onze Heer heilig: wees dus niet verdrietig, want de vreugde in de Heer, die is uw kracht” (Neh.8:10). Niet alleen: de vreugde die je van de Heer krijgt is je kracht. Maar vooral dit: te weten dat er vreugde is in de Heer, dat Hij blij is omdat Zijn wil is gedaan, dát geeft je kracht. "De vreugde in de Heer, die is uw kracht". En dus was er ook zeer grote vreugde in het volk.

TWEE WEGEN: OMLAAG OF OMHOOG

Steeds zien we in de typologie van de bijbel twee wegen. De ene weg is die van de natuurlijke mens, de andere is de weg van God. In Babel gaat men de weg van het "vlees", in het hemelse Jeruzalem de weg van gehoorzaamheid aan de Heer. De eerste weg is een neerwaartse spiraal, de tweede de opgaande weg ten leven.

De weg omlaag gaat richting Jericho (=ook een type van Babel). Israëliet, priester en leviet dalen erop af, met het risico onderweg door "rovers" te worden overvallen en berooid te worden achtergelaten.

De weg ten leven gaat omhoog, richting Jeruzalem. De barmhartige Samaritaan is daarheen op reis, met "olie en wijn" bij zich. Hij gaat op naar "de stad van de grote Koning" (Mat.5:35).

Welke weg gaat u? Mozes zei tot het volk: "Zie, ik houd jullie heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade, de zegen en de vloek. Kies dan het leven, opdat jullie leven, door de Heer lief te hebben, naar Zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen.

Welke weg gaat u? Richting Babel, Sodom, Jericho? Of, als Abram, richting "stad, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is" (Hebr.11:10)? Waar kiest u voor?

Het kan zijn, dat u niet precies weet, welke weg u nu bewandelt. Uiteindelijk is Babel een geheimenis en misschien vraagt u zich af, of u dat geheimenis wel goed "ziet". Neem dan vooral geen overhaaste beslissingen, maar "ga in de binnenkamer en sluit de deur" (Mat.6:6). Richt u op Jezus en "bedenk de dingen die boven zijn" (Col.3:2). Wend u innerlijk af van alle godsdienstige praktijken die geen waarachtig leven geven. Richt u op het hemelse Jeruzalem, als Abraham, als Daniël en Nehemia, als Haggaï, Zacharia en Ezra!

Want door het geloof is Abraham uitgetrokken (Gen.12:1) en "heeft hij gewoond in het land der belofte als in een vreemd land, waar hij in tenten bleef wonen met Izak en Jakob, die medeërfgenamen waren van deze belofte. Hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is" (Hebr.11:9-10). Abraham trok uit zijn stad, om "in tenten te wonen", op zoek naar de hemelse stad.

Heden ten dage zijn er gelovigen, die uit "hun stad" zijn getrokken, omdat ook zij de hemelse stad hebben "gezien" (Openbaring 21:9-22:5). Ze hebben geen "huis" meer om in te "wonen". Net als Abraham trekken ze verder "in een tent". "Ik zal jullie weer doen wonen in tenten ", had de Heer gezegd (Hos.12:10-11).

Maar zij die nog in "Babel" zijn, kennen de ervaring van het "in tenten wonen" nog niet. Dat komt pas als zij zich laten uitleiden. Ze bouwen nog steeds "huizen", "synagogen". En dat hoeft niet persé verkeerd te zijn, zolang Jeremia 29:5-14 in gedachten wordt gehouden: "bouw" in "Babel" een "huis" voor u en de uwen om er zelf in te "wonen", "vermeerder" daar en "verminder" niet. Als u blijft denken aan het hemelse Jeruzalem, dan zal de Heer ook u op Zijn tijd uitroepen.

God kent iedereen. Hij weet dat iedereen heeft gedwaald. Hij kent ieders situatie. We zijn allemaal als Zerubbabel: "in Babel voortgebracht" (van zaroa=zaaien, voortbrengen). Hij "koestert gedachten van vrede en niet van onheil om ons een hoopvolle toekomst te geven" (vers 11). Hij zal een keer brengen in ons lot, wanneer we naar Hem vragen met ons hele hart (Jer.29:12-13). Hij zal ons terugbrengen naar de stad van hemelse vrede (vers 14), "wanneer voor Babel "70" jaar voorbij zijn" (vers 10).

Maar vergeet daarbij het volgende niet: Zorg, dat u in "Babel" goed te "eten" hebt (vers 5), zoek er naar vrede (shalom) opdat het u wel ga, maar bouw niet aan die "stad"! Gebruik uw kracht niet om menselijke structuren in stand te houden, maar "zoek de Heer en leef" (Amos 5:6). Bid dat uw voeten mogen staan in de poorten van het hemelse Jeruzalem (Ps.122:2-4). 

Bron: "in-geest-en-waarheid"

Jur